Naar aanleiding van een gezamenlijke actie van Brulocalis en de Federatie van Gemeenteontvangers in november 2019 werd de ordonnantie van 3 april 2014 betreffende de gemeentebelastingen aangepast aan het nieuwe Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen om de inning van gemeentelijke belastingen te vrijwaren en de wettigheid van de invordering te garanderen.

1. Inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van invordering op 1 januari 2020


Op 13 april 2019 werd de wet tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen goedgekeurd (B.S., 30 april 2019). Het doel van dit Wetboek is om de fiscale procedures voor de invordering van schuldvorderingen te harmoniseren en moderniseren bij de federale instanties door hen nieuwe actiemiddelen aan te reiken. De wetgevingsarchitectuur rond de invordering van schuldvorderingen werd bijgevolg opnieuw gestructureerd, vooral door vele bepalingen in het Wetboek van de inkomstenbelastingen (WIB92) te wijzigen en op te heffen.

Artikel 11 van de ordonnantie van 3 april 2014 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake gemeentebelastingen werd niet aangepast aan deze herstructurering van de wetgeving. Dit resulteerde in drie grote rechtsonzekerheden voor de gemeenten:

1. De gemeenten konden de artikelen van het WIB92 waarnaar de ordonnantie van 3 april 2014 verwijst niet langer rechtsgeldig inroepen (aangezien ze door het Wetboek van invordering zijn opgeheven). Dit veroorzaakte een enorm rechtsvacuüm om de procedure voor de invordering van de gemeentebelastingen te garanderen.
2. Er is geen tijdelijke regeling voor de belastingreglementen die op 1 januari 2020 in werking traden en die nog niet aangepast zijn aan het Wetboek van invordering.
3. Bovendien werd niet verduidelijkt of de artikelen die in het WIB92 zijn opgeheven al dan niet met terugwerkende kracht moeten worden toegepast op de belastingen van vorige boekjaren waarvoor de invordering vóór 1 januari 2020 is begonnen.

2. Bestendiging van de situatie dankzij de gezamenlijke actie van Brulocalis en de Federatie van Gemeenteontvangers


In nauwe samenwerking met de Federatie van Gemeenteontvangers heeft Brulocalis er bij het Brussels Gewest voor gepleit om deze gaten weg te werken, aangezien zij de financiële stabiliteit van de gemeenten bedreigden.

We waarderen de bijzondere aandacht die de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en het Brussels Parlement aan deze eisen hebben geschonken. Op 13 december 2019 werd artikel 11 van de ordonnantie van 4 april 2014 tijdens een plenaire zitting gewijzigd We waarderen de bijzondere aandacht die de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en het Brussels Parlement aan deze eisen hebben geschonken. Op 13 december 2019 werd artikel 11 van de ordonnantie van 4 april 2014 tijdens een plenaire zitting gewijzigd (ordonnantie van 17 december 2019 tot wijziging van artikel 11 van de ordonnantie van 3 april 2014 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake gemeentebelastingen). Deze wijziging is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 3/2/2020 (inforum 333081).

Nu zijn de bepalingen van het Wetboek van invordering toepasbaar op de gemeentebelastingen die vanaf 1 januari 2020 worden ingekohierd heel duidelijk vastgelegd in de ordonnantie van 3 april 2014 (art. 11, §2). Deze bepalingen zijn overigens automatisch van toepassing in de belastingreglementen die er nog niet uitdrukkelijk naar zouden verwijzen (art. 11, §4). Bovendien is vastgelegd dat de belastingen die vóór 1 januari 2020 zijn ingekohierd op basis van de bepalingen in het WIB92 geldig blijven ondanks de opheffing van die bepalingen en dat rechtsvervolgingen zijn toegestaan op grond van de bepalingen in het Wetboek van invordering.

Het nieuwe Wetboek voorziet dus in een aantal nieuwe procedures die via het nieuwe artikel 11 van de ordonnantie van 3 april 2014 volledig van toepassing zijn op de gemeenten.