Er is vaak sprake van rusthuizen, tehuizen die bedoeld zijn als plek om te wonen, in combinatie met zorg en aandacht. De term ‘leefhuis’ geniet echter verreweg de voorkeur.

Iets meer dan twee jaar geleden alweer werden de leefhuizen voor senioren zwaar getroffen door het coronavirus. In een nieuwe analyse vergelijkt de Federatie van OCMW’s de gegevens van de laatste referentieperiode vóór COVID-19 (van 1 juli 2018 tot 30 juni 2019) met die van de recentere periode (van 1 juli 2020 tot 30 juni 2021). De statistieken van deze laatste periode helpen om een beeld te hebben van de huidige stand van zaken in de sector. Wellicht is de situatie intussen nog veranderd, vooral qua bezettingsgraad.

De analyse wil deels een antwoord geven op twee vragen: waar staan we nu en wat is er in die twee jaar gebeurd? De bedoeling van de analyse is in de eerste plaats historisch. Nu we wat meer afstand kunnen nemen van de coronapandemie en we over meer algemene gegevens beschikken, wat kunnen we zeggen en beter begrijpen? Verder heeft de analyse ook benchmarking als doel. In de niet af te bakenen en onwaarschijnlijke wereld na de coronapandemie zijn de verantwoordelijken van leefhuizen terecht op zoek naar ‘ijkpunten’. Het gaat dus een beetje om een vooruitziend ‘volgrecht’.
Bepaalde ontwikkelingen staan los van COVID-19. Denk bijvoorbeeld aan de omvormingen van ROB-bedden in RVT-bedden, die een beleidskeuze weergeven met het oog op gelijke behandeling. Deze keuze was meer uitgesproken in Wallonië dan in Brussel.

In Wallonië zijn er 548 leefhuizen, tegenover 133 in Brussel die vallen onder Iriscare.

Welke tendensen qua bewoners en personeel zien we in de leefhuizen twee jaar na het begin van de coronapandemie?

In Wallonië wonen 44.330 personen in leefhuizen voor senioren. In amper twee jaar tijd zijn daar 2.322 personen bij gekomen.
In Brussel wonen 11.323 personen in leefhuizen voor senioren. Dat zijn er 1.623 minder dan vóór de coronapandemie.

In twee jaar is het aantal autonome bewoners (categorie O) in Waalse leefhuizen met 18% gedaald (-992). Voor de bewoners van categorie A gaat het om een daling van 14% (-1.155). Deze cijfers geven waarschijnlijk de personen weer die niet in een leefhuis voor senioren zijn opgenomen. We zien ook een daling van 6% (-820) voor categorie Cd, ofwel de zwakste bewoners, en van 24% (-209) voor categorie D, ofwel personen met een cognitieve stoornis, die weliswaar de kleinste groep vormen. Deze cijfers geven wellicht een hogere mortaliteit in deze twee categorieën weer. We zien daarentegen een stijging van 6% voor categorie B (789) en van 1% (65) voor categorie C. In twee jaar tijd zijn een aantal personen verschoven van categorie A naar B en van B naar C.

In dezelfde periode is in Brussel het aantal bewoners echter afgenomen voor alle categorieën samen. In categorie O zijn ze met 21% (-451) gedaald en in categorie A met 18% (-391). Voor categorie D zien we een sterkere daling in relatieve cijfers (-35%). 

In twee jaar is het aandeel van de bewoners in categorie O, ofwel de meest autonome bewoners, flink gedaald in beide gewesten: -1,6 %. Ze vertegenwoordigen nog maar 10,4% in Wallonië en 15,2% in Brussel.

In twee jaar tijd is de bezettingsgraad in Wallonië met ongeveer 5% gedaald tot iets minder dan 90% (88,7%). In Brussel is dat zelfs het dubbele: -10,3%. In het Brussels Gewest is voortaan maar 73,3% van de plaatsen ingenomen.