De Federaties van Brusselse en Waalse OCMW’s gaan akkoord, maar onder bepaalde voorwaarden. Op 13 maart werden beide federaties gevraagd om een advies uit te brengen over het nieuwe wetsvoorstel.

Op 13 maart 2025 werden de Federaties van OCMW’s gevraagd om een advies uit te brengen over wetsvoorstel nummer 0760 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, om niet langer rekening te houden met kinderbijslag bij de berekening van de bestaansmiddelen, en dit zonder uitzondering.

Het wetsvoorstel wijzigt lichtjes de tekst van het wetsvoorstel in DOC 55 1519/001, waarover op 2 september 2022 al een advies uitgebracht werd.

VASTSTELLING

Dit wetsvoorstel strekt ertoe dat bij de berekening van de bestaansmiddelen die voor de toekenning van een leefloon in aanmerking moeten worden genomen, geen rekening gehouden wordt met de gezinsbijslag die de alleenstaande betrokkene ontvangt wanneer die daar de begunstigde van is.

Artikel 16, §1 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie bepaalt het volgende: “[...] komen alle bestaansmiddelen in aanmerking van welke aard en oorsprong ook, waarover de aanvrager beschikt, met inbegrip van alle uitkeringen krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving.

Artikel 22, §1 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie bepaalt onder punt b) momenteel het volgende:

Bij het berekenen van de bestaansmiddelen wordt geen rekening gehouden met:

b) de gezinsbijslag waarvoor de betrokkene de hoedanigheid van bijslagtrekkende bezit ten voordele van kinderen krachtens de Belgische of een buitenlandse sociale wetgeving voor zover hij deze opvoedt en volledig of gedeeltelijk ten zijnen laste heeft evenals de zorgtoeslag voor personen met een handicap voor wie de betrokkene de status van begunstigde heeft wanneer hij ze zelf ontvangt of wanneer de begunstigde ze aan hem betaalt;

Een eerste wetsvoorstel, dat dateert van 18 september 2020 en dat de steun van de Federaties van OCMW’s kreeg, stelde al voor om dit koninklijk besluit te wijzigen.

Het wetsvoorstel waarvan hier sprake stelt dus nogmaals voor om dit koninklijk besluit te wijzigen, zodat er geen rekening meer gehouden wordt met de kinderbijslag van de begunstigde bij de berekening van de bestaansmiddelen, ongeacht of de begunstigde de uitkering ontvangt of de directe begunstigde is.

ADVIES

Met betrekking tot artikel 2 van het wetsvoorstel

De Federaties van OCMW’s steunen het wetsvoorstel.

Meer nog dan vroeger is het aantal jongeren en studenten dat steun krijgt van het OCMW enorm gestegen. Het aantal jongeren onder de 25 jaar steeg tussen 2007 en maart 2024 van 23.000 naar 55.000, goed voor een stijging van 41,82% in nog geen twintig jaar (bron: POD MI). Dit gaat gepaard met een grote werklast voor de maatschappelijk werkers in de OCMW’s.

Vele van deze jonge begunstigden leven bovendien in sociale of studentenarmoede en maken geen gebruik van hun rechten. Dat er rekening gehouden wordt met kinderbijslag bij de berekening van het leefloon vergroot juist hun bestaansonzekerheid.

Het is een feit dat sommige van hen – en meestal zijn ze met moeite meerderjarig – nog andere moeilijkheden ondervinden om te voldoen aan de voorwaarden voor sociale bijstand (verkrijgen van documenten, persoonlijke en gezinssituatie, enz.).

Bovendien vinden sommigen het onbegrijpelijk dat het administratieve statuut (alleen of bij de ouders wonen) bepaalt of er al dan niet rekening gehouden wordt met kinderbijslag bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Met andere woorden, als een jongere alleen woont, wordt op dit moment de kinderbijslag afgetrokken van het bedrag van het leefloon, maar woont de jongere nog thuis, dan wordt het er niet van afgetrokken. Wij vinden dan ook dat dit onderscheid moet worden afgeschaft, teneinde de situatie te verbeteren van begunstigden van het leefloon die jonger zijn dan 25 jaar.

Met betrekking tot artikel 3 van het wetsvoorstel

In het wetsontwerp wordt echter de volgende extra zin voorgesteld:

Art. 3 - Aan artikel 34, §2, van hetzelfde koninklijk besluit wordt de volgende zin toegevoegd: “Deze inkomsten worden berekend overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk II van de wet.

Deze zin staat in het wetsvoorstel, maar niet in de toelichting.

De Federaties van OCMW's plaatsen vraagtekens bij de opname van deze zin in het wetsvoorstel, aangezien het voorwerp van deze zin veel ruimer is dan de vrijstelling van kinderbijslag bij de berekening van het leefloon.

Het houdt verband met de kwestie in artikel 34, §2 van hetzelfde koninklijk besluit, dat bepaalt hoe de bestaansmiddelen van samenwonende ascendenten of descendenten in aanmerking genomen worden bij de berekening van het leefloon van een aanvrager.

Dit is al jarenlang het onderwerp van controverse, omdat de interpretatie van de POD MI niet overeenkomt met die van het Hof van Cassatie.

In zijn algemene omzendbrief zegt de POD MI zelf (op pagina 187) de interpretatie van het Hof van Cassatie niet te volgen:

Wat betreft de manier waarop de bestaansmiddelen van de samenwonende persoon moeten worden berekend, deelt de POD MI niet het standpunt van het Hof van Cassatie in zijn arrest van 19 januari 2015 (S.13.0084.F), dat van oordeel is dat artikel 22, §1, eerste lid, van het Koninklijk Besluit van 11 juli 2002 enkel van toepassing is op de bestaansmiddelen van de aanvrager. Aangezien dit standpunt niet gunstig is voor de begunstigden van het recht op maatschappelijke integratie, is de POD MI van mening dat alle vrijstellingen onder artikel 22, §1, van het Koninklijk Besluit van 11 juli 2002 van toepassing moeten blijven op de middelen van de samenwonende persoon.

Is de opname van deze zin een bekrachtiging van de interpretatie die de POD MI geeft aan artikel 34, lid 2, van het koninklijk besluit betreffende het recht op maatschappelijke integratie, hoewel die niet overeenstemt met de interpretatie van het Hof van Cassatie?

Het standpunt van de federaties is altijd al geweest om hun leden aan te raden de interpretatie van het Hof van Cassatie te volgen en dat de wet – door te bepalen dat het OCMW gedeeltelijk of volledig rekening mag houden met de bestaansmiddelen van meerderjarige ascendenten en descendenten van de eerste graad – het aan de OCMW's overlaat om elke situatie te onderzoeken op basis van de volledige en reële middelen van de huishoudens waarin descendenten en ascendenten samenwonen, zonder de berekeningsregels in de bepalingen van Titel II, Hoofdstuk II van de wet strikt toe te passen op de bestaansmiddelen van de personen met wie de steunaanvragers samenwonen (ascendenten of descendenten).

Hier kan uiteraard over gedebatteerd worden, maar dat debat moet naar onze mening het voorwerp zijn van een volwaardig wetsvoorstel en gaat bovendien veel verder dan de kwestie van de totale vrijstelling van kinderbijslag bij de berekening van het leefloon.

Hoewel we het belangrijkste voorstel met betrekking tot de totale vrijstelling van kinderbijslag bij de berekening van het leefloon steunen, stellen we dus voor om te vragen dat dit punt (artikel 3) geschrapt wordt in het wetsvoorstel.

ADVIES VAN DE FEDERATIES VAN OCMW’S

Onder voorbehoud van de schrapping van artikel 3 in het bovengenoemde wetsvoorstel gaan de Federaties van OCMW’s akkoord met artikel 2 van het wetsvoorstel, aangezien het voorstel:

  • de administratie vereenvoudigt voor maatschappelijk werkers in het kader van het dossierbeheer;
  • de behandeling van bijstand voor jongeren harmoniseert;
  • alle jonge begunstigden gelijk behandelt, ongeacht hun persoonlijke administratieve statuut;
  • een einde maakt aan wat sommigen ‘discriminatie’ op basis van het administratieve statuut noemen bij de behandeling van sociale bijstand voor jongeren en studenten.