Op maandag 3 februari 2025 worden de raden voor maatschappelijk welzijn geïnstalleerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze installatie van nieuwe OCMW-raden gaat in een aantal gevallen gepaard met de vernieuwing van het OCMW-voorzitterschap. Hebben de uittredende mandatarissen recht op een uittredingsvergoeding? Zo ja, wat zijn de voorwaarden en hoe wordt deze vergoeding berekend?
IN HET KORT
Op maandag 3 februari 2025 worden de raden voor maatschappelijk welzijn geïnstalleerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze installatie van nieuwe OCMW-raden gaat in een aantal gevallen gepaard met de vernieuwing van het OCMW-voorzitterschap.
Hebben de uittredende mandatarissen recht op een uittredingsvergoeding? Zo ja, wat zijn de voorwaarden en hoe wordt deze vergoeding berekend?
WETTELIJKE BASIS
- Organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW’s (hierna ‘OW’);
- Ordonnantie van 14 maart 2019, die gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad op 23 april 2019 en in werking trad op 1 juni 2019;
- Omzendbrief van Brussel Plaatselijke Besturen van 12 december 2024, ter verwijzing voor de interpretatie van de aangehaalde punten en concepten.
TOELICHTING
1 / Principe en voorwaarden van de vergoeding
De Brusselse ordonnantie van 14 maart 2019, die gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad op 23 april 2019 en in werking trad op 1 juni 2019, heeft het principe van de uittredingsvergoeding ten laste van het OCMW en ten voordele van de voorzitter van het OCMW ingevoerd (artikel 38/1, §1 van de OW).
Deze vergoeding wordt voorzien in drie specifieke situaties:
1° wanneer het mandaat beëindigd wordt naar aanleiding van de algehele vernieuwing van de raad en de mandataris geen nieuw uitvoerend mandaat opneemt van burgemeester, schepen of voorzitter van het OCMW;
2° wanneer het uitvoerend mandaat beëindigd wordt naar aanleiding van de vermelde einddatum van het mandaat op de akte van voordracht en de mandataris geen nieuw uitvoerend mandaat opneemt van burgemeester, schepen of voorzitter van het OCMW;
3° wanneer het uitvoerend mandaat eindigt wegens ontslag om medische redenen. Ontslag om medische redenen wordt bewezen aan de hand van een door een arts afgegeven getuigschrift van langdurige arbeidsongeschiktheid.
2 / Berekening van de vergoeding
De uittredende voorzitter heeft recht op een maand uittredingsvergoeding per gepresteerd jaar, met een maximum van twaalf maanden.
Met andere woorden, het aantal maanden waarvoor een uittredende mandataris recht heeft op een uittredingsvergoeding hangt af van het aantal opeenvolgende jaren dat de mandataris het mandaat uitgeoefend heeft, met een maximum van twaalf maanden.
Voor de berekening van deze uittredingsvergoeding wordt enkel rekening gehouden met de laatst ontvangen jaarwedde van het laatst uitgeoefende mandaat, exclusief vakantiegeld en eindejaarspremie.
Concreet is de vergoeding gebaseerd op de jaarwedde die de mandataris het laatst ontvangen heeft tijdens het mandaat dat de mandataris als laatste uitgeoefend heeft. Deze wedde is gelijk aan de brutomaandwedde van het laatste mandaatjaar, exclusief vakantiegeld en eindejaarspremie.
De uittredingsvergoeding wordt maandelijks uitbetaald (artikel 38/1, §2 van de OW).
3 / Aanvraagprocedure
Het recht op een uittredingsvergoeding is van toepassing aan het einde van het uitvoerend mandaat. Als de houder van het mandaat dat afloopt niet onmiddellijk een uittredingsvergoeding aanvraagt maar dat later doet, heeft deze persoon recht op de vergoeding zolang de voorwaarden nog altijd voldaan zijn voor elk van deze maanden.
Het recht op een uittredingsvergoeding is immers van toepassing vanaf de datum van uittreding, en dus niet vanaf de datum van aanvraag.
4 / Volledige of gedeeltelijke beëindiging van de vergoeding
De organieke wet preciseert heel duidelijk dat de uittredingsvergoeding in twee situaties vervalt:
1° wanneer de betrokkene een ander beroepsinkomen geniet;
2° wanneer de betrokkene overlijdt, vanaf de maand volgend op het overlijden.
Daarnaast preciseert de wet het volgende: “Een vervangingsinkomen wegens werkloosheid, pensionering of arbeidsongeschiktheid is ook een ander beroepsinkomen in de zin van het eerste lid, 1°.” De voorwaarden daarvan zijn hoger opgenomen (artikel 38/1, §3 van de OW).
De wet preciseert echter ook het volgende: “In afwijking van het eerste lid, 1°, verkrijgt de betrokkene op zijn verzoek dat het verschil wordt bijgepast als dat ander beroepsinkomen lager is dan de uittredingsvergoeding.” Overeenkomstig de wet moet de uittredende voorzitter een uitdrukkelijk verzoek indienen om het verschil tussen de twee bedragen te verkrijgen.
Deze situatie geldt ook als de uittredende mandataris slechts deeltijds werkt of onbetaald verlof genomen heeft bij diens huidige werkgever. De mandataris kan vragen om een regularisatie als zou blijken dat het ontvangen beroepsinkomen lager is dan de uittredingsvergoeding.
Merk ten slotte op dat het recht op een uittredingsvergoeding definitief vervalt zodra de voormalige mandataris een beroeps- of vervangingsinkomen ontvangt dat hoger is dan de uittredingsvergoeding. Uittredende mandatarissen kunnen hun recht op een uittredingsvergoeding niet recupereren als het beroepsinkomen achteraf zou vervallen.
5 / Verklaring op erewoord
Om de uittredingsvergoeding of het bij te passen verschil te kunnen ontvangen, dient de uittredende voorzitter maandelijks een verklaring op erewoord in waaruit blijkt dat hij gedurende de periode in kwestie geen beroepsinkomen ontving of een lager beroepsinkomen ontving dan het bedrag van de uittredingsvergoeding, zoals vermeld in paragraaf 2 (artikel 38/1, §4 van de OW).
6 / Welke mandatarissen zijn betrokken?
De hogervermelde bepalingen zijn van kracht vanaf de volgende vernieuwing van de raden voor maatschappelijk welzijn na de gemeenteraadsverkiezingen van 2024 (ten vroegste op 9 december 2024).
Met andere woorden, de bepalingen treden in werking op de dag van installatie van de OCMW-raad.
Naar analogie van wat geldt voor de gemeenten, kan worden aangenomen dat de uittredingsvergoeding van toepassing is voor alle uitvoerende mandatarissen van de legislatuur 2018-2024 (of meer bepaald van maart 2019 tot februari 2025 in de OCMW’s) die op de dag van installatie van de nieuwe OCMW-raden nog in functie zijn en voldoen aan de voorwaarden van artikel 38/1 van de OW. De OCMW-voorzitter van diezelfde legislatuur die afgetreden is voordat de nieuwe raad voor maatschappelijk welzijn geïnstalleerd is, heeft geen recht op een uittredingsvergoeding.