I - Bevoegdheden van de gemeenteraad
II - Bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen
III - Bevoegdheden van de burgemeester
IV - Bevoegdheden van de gemeenten in 't algemeen
V - De ontvanger
Hoofdstuk I Bevoegdheden van de gemeenteraad
art. 117
De gemeenteraad regelt alles wat van gemeentelijk belang is; hij beraadslaagt over elk ander onderwerp dat de hogere overheid hem voorlegt.
[Alleen in de gevallen bij de wet, het decreet of de ordonnantie uitdrukkelijk bepaald, moeten de besluiten van de raad door de toezichthoudende overheid worden goedgekeurd (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)].
[art. 118 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)].
De beraadslagingen worden door een onderzoek voorafgegaan telkens als de Regering het geraden acht of wanneer de reglementen het voorschrijven.
[(opgeheven) (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)].
[art. 119 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
De gemeenteraad maakt de gemeentelijke reglementen van inwendig bestuur en de gemeentelijke politieverordeningen, met uitzondering van de tijdelijke politieverordeningen op het wegverkeer bedoeld in artikel 130bis (W. 12.1.2006, B.S. 31.1.2007; B.S. 2.2.2007, err.)].
[Deze reglementen en verordeningen mogen niet in strijd zijn met de wetten, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies [(opgeheven) (Ord. 9.3.2006, B.S. 23.3.2006)] (K.B. 30.5.1989, B.S. 31.5.1989)].
[(opgeheven) (Ord. 9.3.2006, B.S. 23.3.2006)]
[(opgeheven) (W. 13.5.1999, B.S. 10.6.1999)]
Een afschrift van die reglementen en politieverordeningen wordt dadelijk toegezonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en aan die van de politierechtbank, waar zij in een daartoe bestemd register worden ingeschreven.
[(opgeheven) (W. 13.5.1999, B.S. 10.6.1999)]
[(opgeheven) (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)]
[art. 119bis
De gemeenteraad kan gemeentelijke administratieve straffen en sancties opleggen overeenkomstig de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties (W. 24.6.2013, B.S. 1.7.2013)].
[art. 119ter [(opgeheven) (W. 24.6.2013, B.S. 1.7.2013)].
[art. 119ter
§ 1. Op grond van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 6, § 3, van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen, en onverminderd artikel 135, § 2, kan de gemeenteraad, mits motivering en voorafgaande risicoanalyse, een gemeentelijke politieverordening uitvaardigen met het oog op het tegengaan van ondermijnende criminaliteit.
De gemeentelijke politieverordening bedoeld in het eerste lid bepaalt de economische sectoren en activiteiten waarvoor en het geografische gebied waarin de gemeente een integriteitsonderzoek zal voeren. Indien het geografische toepassingsgebied van de gemeentelijke politieverordening voor een bepaalde economische sector of activiteit slechts een deel van het grondgebied betreft, dient de gemeente daaromtrent een advies van het ARIEC te verkrijgen, dat bindend is. De zonale veiligheidsraad, bedoeld in artikel 35 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, van de betrokken zone wordt geïnformeerd van de analyse van het ARIEC betreffende de geografische beperking.
Indien de gemeente een gemeentelijke politieverordening uitvaardigde, is deze verplicht een integriteitsonderzoek te voeren met betrekking tot de vestiging of uitbating van alle publiek toegankelijke inrichtingen die behoren tot de economische sectoren en/of activiteiten en gelegen zijn in de geografische gebieden, zoals bepaald in de gemeentelijke politieverordening.
De gemeentelijke politieverordening bepaalt per economische sector of activiteit binnen welke redelijke termijn de gemeente de integriteits onderzoeken naar die gekozen economische sectoren of activiteiten zal opstarten en/of beëindigen.
§ 2. Het integriteitsonderzoek heeft betrekking op de vestiging of uitbating van publiek toegankelijke inrichtingen.
Het integriteitsonderzoek voldoet cumulatief aan de volgende voor waarden:
1° het is niet discriminatoir;
2° het is duidelijk, ondubbelzinnig en objectief;
3° het wordt op transparante wijze uitgevoerd.
Het integriteitsonderzoek wordt opgestart en uitgevoerd na besluit van de burgemeester, en onder zijn gezag en verantwoordelijkheid.
De gemeente is de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegeven.
§ 3. De burgemeester wijst de personeelsleden van de gemeente aan die zijn belast met het integriteitsonderzoek. Onder voorbehoud van andersluidende bepalingen zijn deze personeelsleden voor de handelingen die ze stellen in het kader van het integriteitsonderzoek gebonden door het beroepsgeheim bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek.
Onder voorbehoud van andersluidende bepalingen, zijn het college van burgemeester en schepenen en het gemeentecollege voor wat betreft de resultaten van het integriteitsonderzoek gebonden door het beroepsgeheim bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 4. Het integriteitsonderzoek wordt gevoerd binnen een termijn van vijftig werkdagen, die aanvangt op de eerste werkdag volgend op het besluit van de burgemeester bedoeld in paragraaf 2, derde lid. De termijn kan eenmaal worden verlengd met dertig werkdagen.
§ 5. Het integriteitsonderzoek heeft enkel betrekking op de personen die in rechte of in feite zijn of zullen zijn belast met de uitbating van de publiek toegankelijke inrichtingen die behoren tot de economische sectoren en/of activiteiten zoals bepaald in de gemeentelijke politie verordening bedoeld in paragraaf 1.
De personen bedoeld in het eerste lid kunnen zowel natuurlijke personen als rechtspersonen zijn.
Het integriteitsonderzoek kan, mits motivering, door de gemeente worden uitgebreid tot de volgende personen die één of meerdere strafbare feiten, bedoeld in paragraaf 10, hebben gepleegd of ten aanzien van wie gegronde vermoedens bestaan dat zij één of meerdere strafbare feiten, bedoeld in paragraaf 10, hebben gepleegd of zullen plegen:
1° natuurlijke personen of rechtspersonen aan wie de persoon die in rechte of in feite is of zal zijn belast met de uitbating, leiding geeft of heeft gegeven;
2° natuurlijke personen of rechtspersonen die in rechte of in feite een dominante positie innemen tegenover de persoon die in rechte of in feite is of zal zijn belast met de uitbating;
3° natuurlijke personen of rechtspersonen die direct of indirect vermogen verschaffen of hebben verschaft aan de persoon die in rechte of in feite is of zal zijn belast met de uitbating;
4° elke andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in rechte betrokken is bij de vestiging of uitbating.
De uitbreiding bedoeld in het derde lid steunt op werkelijk bestaande, concrete, verifieerbare feiten of omstandigheden die relevant zijn en met de vereiste zorgvuldigheid worden vastgesteld.
In geval van gewijzigde feitelijke omstandigheden betreffende de personen bedoeld in deze paragraaf, kan tot een nieuw integriteitsonderzoek worden beslist dat in voorkomend geval kan leiden tot de weigering, schorsing of opheffing van de desbetreffende vestigings- of uitbatingsvergunning bedoeld in paragraaf 8 dan wel de sluiting van de inrichting bedoeld in paragraaf 9.
§ 6. Het integriteitsonderzoek houdt in dat de gemeente:
1° in elk geval een consultatie verricht van het Centraal Register van Integriteitsonderzoeken overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen;
2° een advies kan vragen aan en ontvangen van de lokale politie;
3° een consultatie kan verrichten van alle eigen relevante gemeentelijke gegevensbanken en diensten;
4° een consultatie kan verrichten van het strafregister overeenkomstig de artikelen 595 en 596 van het Wetboek van strafvordering;
5° een consultatie kan verrichten van alle publiek toegankelijke gegevensbanken, met inbegrip van de publiek gemaakte gegevens op sociale media;
6° het ARIEC bedoeld in artikel 32 van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen kan consulteren;
7° de gerechtelijke overheden kan consulteren.
Het ARIEC kan in het geval bedoeld in het eerste lid, 6°, middels een bestuurlijk verslag relevante politionele en gerechtelijke gegevens bezorgen aan de gemeente.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 458ter van het Strafwetboek een casusoverleg organiseren met het oog op het tegengaan van de misdrijven gepleegd in het kader van een criminele organisatie. De procureur des Konings kan deel uitmaken van het casusoverleg. De overige deelnemers worden bepaald door de burgemeester, afhankelijk van de concrete noodzaak. Deelnemers aan het casusoverleg kunnen overeenkomstig artikel 458ter van het Strafwetboek slechts informatie delen voor zover die informatie relevant en proportioneel is in functie van de finaliteit van het casusoverleg.
§ 7. Indien de informatie uit de in paragraaf 6 bedoelde consultaties uitwijst dat verder onderzoek noodzakelijk is, kan een advies worden gevraagd aan de DIOB, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen. Het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege kan de vestigings- of uitbatingsvergunning in ieder geval slechts weigeren, schorsen of opheffen of de inrichting sluiten na het verkrijgen van een advies van de DIOB bedoeld in artikel 23 van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen.
§ 8. Indien de vestiging of uitbating door de gemeenteraad is onderworpen aan een vestigings- of uitbatingsvergunning, kan het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege, op voorstel van de burgemeester, zich baseren op de resultaten van het integriteitsonderzoek om die vestigings- of uitbatingsvergunning met betrekking tot de publiek toegankelijke inrichting te weigeren, te schorsen voor maximum zes maanden of op te heffen. De beslissing tot weigering, schorsing of opheffing wordt met redenen omkleed.
In geval van schorsing bepaalt het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege de voorwaarden om de schorsing ongedaan te maken.
De betrokkene wordt bij aangetekende zending of tegen ontvangstmelding in kennis gesteld van de met redenen omklede beslissing van het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege. Het advies van de DIOB bedoeld in artikel 23 van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen wordt als bijlage bij de beslissing gevoegd.
De gemeente bezorgt de met redenen omklede beslissing zo spoedig mogelijk aan de DIOB overeenkomstig artikel 10, tweede lid, van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen alsook aan de gerechtelijke overheden.
§ 9. Indien de vestiging of uitbating door de gemeenteraad niet is onderworpen aan een vestigings- of uitbatingsvergunning, kan het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege, op voorstel van de burgemeester, zich baseren op de resultaten van het integriteitsonderzoek om de publiek toegankelijke inrichting te sluiten. De beslissing tot sluiting wordt met redenen omkleed.
De betrokkene wordt bij aangetekende zending of tegen ontvangstmelding in kennis gesteld van de met redenen omklede beslissing van het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege. Het advies van de DIOB bedoeld in artikel 23 van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen wordt als bijlage bij de beslissing gevoegd.
De gemeente bezorgt de met redenen omklede beslissing zo spoedig mogelijk aan de DIOB overeenkomstig artikel 10 van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen alsook aan de gerechtelijke overheden.
§ 10. Het weigeren, schorsen of opheffen van een vestigings- of uitbatingsvergunning of het sluiten van een inrichting overeenkomstig de paragrafen 8 en 9, op basis van het integriteitsonderzoek, is slechts mogelijk indien blijkt dat:
1° er een aanwijsbaar ernstig risico, gebaseerd op feiten of omstandigheden, bestaat dat de inrichting zal worden uitgebaat om voordelen, al dan niet financieel van aard, uit eerder gepleegde strafbare feiten te benutten, en/of;
2° er een aanwijsbaar ernstig risico, gebaseerd op feiten of omstandigheden, bestaat dat de inrichting zal worden uitgebaat om strafbare feiten te plegen, en/of
3° er ernstige aanwijzingen zijn dat er strafbare feiten zijn gepleegd om de inrichting uit te baten.
Het aanwijsbaar ernstig risico of de ernstige aanwijzing steunt op werkelijk bestaande, concrete, verifieerbare feiten of omstandigheden die relevant zijn en met de vereiste zorgvuldigheid worden vastgesteld. Bij de beoordeling omtrent het bestaan van een aanwijsbaar ernstig risico of ernstige aanwijzing wordt rekening gehouden met de ernst van de feiten, de mate waarin de strafbare feiten in relatie staan tot de betrokken economische sector of activiteit en de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
Om de mate te bepalen waarin de strafbare feiten in relatie staan tot de betrokken economische sector of activiteit, wordt rekening gehouden met de vraag of de volgende personen één of meerdere strafbare feiten hebben gepleegd, of bepaalde gegronde vermoedens bestaan dat de volgende personen één of meerdere strafbare feiten hebben gepleegd of zullen plegen:
1° de persoon die in rechte of in feite is of zal zijn belast met de uitbating, of;
2° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de persoon die in rechte of in feite is of zal zijn belast met de uitbating, leiding geeft of heeft gegeven, of;
3° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die in rechte of in feite een dominante positie inneemt tegenover de persoon die in rechte of in feite is of zal zijn belast met de uitbating, of;
4° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die direct of indirect vermogen verschaft of heeft verschaft aan de persoon die in rechte of in feite is of zal zijn belast met de uitbating, of;
5° elke andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in rechte betrokken is bij de vestiging of uitbating.
Onder “strafbare feiten” wordt voor de toepassing van deze titel de deelneming aan één van de volgende gepleegde misdrijven begrepen:
1° terrorisme, zoals bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek, of de financiering van terrorisme, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
2° witwassen van geld, zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
3° heling, zoals bedoeld in artikel 505 van het Straf- wetboek;
4° georganiseerde criminaliteit, met name het geheel van misdrijven gepleegd door een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek;
5° illegale drughandel, zoals bedoeld in de artikelen 2, 2bis, 2quater, eerste lid, 4°, en 3 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;
6° illegale handel in wapens, goederen en koopwaren met inbegrip van antipersoonsmijnen en/of submunitie, zoals bedoeld in artikel 8 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie;
7° mensensmokkel, zoals bedoeld in artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
8° mensenhandel, zoals bedoeld in de artikelen 433quinquies tot en met 433octies van het Strafwetboek;
9° exploitatie van ontucht of prostitutie van een minderjarige, zoals bedoeld in de artikelen 417/33 en 417/34 van het Strafwetboek;
10° illegaal gebruik bij dieren van stoffen met hormonale werking of illegale handel in dergelijke stoffen, zoals bedoeld in de artikelen 3, 4, 5 en 10 van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of produktie-stimulerende werking;
11° illegale handel in menselijke organen of weefsels, zoals bedoeld in boek II, titel VIII, hoofdstuk IIIter/1, van het Strafwetboek;
12° fiscale fraude, zoals bedoeld in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, artikel 73 en 73bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde en het witwassen van sommen afkomstig van deze fiscale fraude zoals bedoeld in artikel 505, eerste lid, 2°, 3° en 4°, van het Strafwetboek, na herhaling van de inbreuk, en ernstige fiscale fraude, zoals bedoeld in artikel 449, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en artikel 73, tweede lid van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;
13° sociale fraude, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, van het Sociaal Strafwetboek, na herhaling van de inbreuk, en ernstige sociale fraude, zoals bedoeld in de artikelen 230 tot 235 van het Sociaal Strafwetboek;
14° verduistering door personen die een openbare functie uitoefenen, zoals bedoeld in de artikelen 240, 241, 242, 243 en 245 van het Strafwetboek, en corruptie, zoals bedoeld in de artikelen 246, 247, 248 en 249 van het Strafwetboek;
15° milieucriminaliteit, met name opzettelijk gepleegde inbreuken op de reglementering met als gevolg aanzienlijke en ernstige schade voor het biotoop en/of voor de fauna en/of flora en/of voor één of meerdere personen of waarbij dit gevolg zich dreigt voor te doen;
16° namaking van muntstukken of bankbiljetten, namaking of vervalsing van zegels, stempels en merken en valsheid in geschriften, in informatica en in telegrammen, zoals bedoeld in boek 2, titel III, hoofdstukken I, II, III en IV, van het Strafwetboek;
17° namaak van goederen, zoals bedoeld in de artikelen XI.60, XI.155 en XV.100 en XV.103 van het Wetboek van economisch recht;
18° diefstal, zoals bedoeld in boek 2, titel IX, hoofdstuk 1 en hoofdstuk 1bis, van het Strafwetboek;
19° afpersing, zoals bedoeld in artikel 470 van het Strafwetboek;
20° informaticabedrog, zoals bedoeld in artikel 504quater van het Strafwetboek;
21° voedsel- en geneesmiddelencriminaliteit, met name opzettelijk gepleegde inbreuken op de reglementering met als gevolg dat de gezondheid van mensen en/of van dieren op ernstige wijze bedreigd of aangetast wordt;
22° vermenging van levensmiddelen, zoals bedoeld in de artikelen 454 tot 457 van het Strafwetboek;
23° misdrijven die verband houden met insolventie, zoals bedoeld in de artikelen 489 tot 490quater van het Strafwetboek;
24° misbruik van vertrouwen, oplichting en bedriegerij, zoals bedoeld in de artikelen 491 tot 504 van het Strafwetboek;
25° inbreuken op het beroepsverbod voor gefailleerden, zoals bedoeld in koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechtelijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen, en artikel XX.234 van het Wetboek van economisch recht;
26° misbruik van andermans kwetsbare toestand door de verkoop, verhuur of terbeschikkingstelling van goederen met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren, zoals bedoeld in artikel 433decies van het Strafwetboek;
27° aantasting van de seksuele integriteit, zoals bedoeld in artikel 417/7 van het Strafwetboek;
28° verkrachting, zoals bedoeld in de artikelen 417/11 tot 417/22 van het Strafwetboek;
29° benaderen van minderjarigen voor seksuele doeleinden, zoals bedoeld in artikel 417/24 van het Strafwetboek;
30° seksuele uitbuiting van minderjarigen met het oog op prostitutie, het vervaardigen of verspreiden van beelden van seksueel misbruik van minderjarigen, pooierschap en verzwaard misbruik van prostitutie, zoals bedoeld in de artikelen 417/25 tot 417/38, 417/44 en 417/45, 433quater/1 en 433quater/4 van het Strafwetboek;
31° misdaden met betrekking tot het nemen van gijzelaars, zoals bedoeld in artikel 347bis van het Strafwetboek;
32° bedreigingen met een aanslag op personen of op eigendommen en valse inlichtingen betreffende ernstige aanslagen, zoals bedoeld in de artikelen 327 tot 330 van het Strafwetboek;
33° bedreigingen met kernmateriaal, met biologische wapens of chemische wapens, zoals bedoeld in artikel 331bis van het Strafwetboek. Voor de toepassing van deze titel wordt onder “deelneming” verstaan: deelneming zoals bedoeld in hoofdstuk VII van het Strafwetboek.
§ 11. De beslissing van het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege bedoeld in de paragrafen 8 en 9 krijgt pas uitvoering na het verstrijken van een termijn van 15 kalenderdagen die ingaat op de dag na de datum van kennisgeving aan de betrokkene overeenkomstig § 8, derde lid, en § 9, tweede lid.
Wanneer een vordering tot schorsing volgens de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt ingediend bij de verhaalinstantie binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, krijgt de beslissing van het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege geen uitvoering voordat de verhaalinstantie uitspraak heeft gedaan over de vordering tot schorsing.
De indiener van de vordering verwittigt het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege van de vordering binnen de in het eerste lid bedoelde termijn.
De beslissing mag worden uitgevoerd, ofwel na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn, wanneer binnen de bedoelde termijn geen vordering tot schorsing volgens de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid is ingediend, ofwel wanneer de verhaalinstantie uitspraak heeft gedaan over de vordering tot schorsing.
Het verbod om de beslissing uit te voeren strekt enkel tot voordeel van de indiener van een vordering tot schorsing binnen de in het eerste lid bedoelde termijn.
§ 12. Onverminderd de beroepsmogelijkheden van de uitbater trekt het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege haar beslissing tot weigering, schorsing of opheffing van de vestigings- of uitbatingsvergunning of tot sluiting van de inrichting op basis van het integriteitsonderzoek in, wanneer nieuwe elementen worden aangebracht waaruit blijkt dat de feiten waarop de beslissing is gebaseerd niet vaststaan of niet meer geldig of relevant zijn.
§ 13. Het weigeren, schorsen of opheffen van een vestigings- of uitbatingsvergunning of het sluiten van een inrichting naar aanleiding van het integriteitsonderzoek kan slechts plaatsvinden nadat de betrokkene of diens raadspersoon werd gehoord en ter gelegenheid hiervan diens verweermiddelen schriftelijk of mondeling heeft kunnen doen gelden. Dit geldt niet wanneer de betrokkene, na te zijn uitgenodigd bij aangetekende zending of tegen ontvangstmelding, zich niet heeft gemeld en geen geldige motieven naar voren heeft gebracht voor diens afwezigheid of verhindering.
§ 14. De persoon die een nieuwe uitbating wenst op te starten binnen een door de gemeentelijke politieverordening bepaalde economische sector of activiteit kan vrijwillig om een integriteitsonderzoek verzoeken.
§ 15. Twee of meer gemeenten kunnen ter uitoefening van hun bevoegdheden bedoeld in dit artikel een samenwerkingsovereenkomst sluiten. De gemeenten kunnen beslissen over de onderlinge verdeling van de verschillende relevante kosten.
§ 16. Met betrekking tot de toepassing van dit artikel sluit het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege een protocolakkoord met de bevoegde procureur des Konings. Het protocolakkoord, dat identiek kan zijn voor meerdere of alle gemeenten van het betrokken gerechtelijk arrondissement, wordt door de gemeenteraad bekrachtigd en bij de in paragraaf 1 bedoelde politieverordening gevoegd.
In elk geval mag de toepassing van het bestuurlijke mechanisme, zoals voorzien door de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen, geen afbreuk doen aan de strafrechtelijke vervolgingen met betrekking tot de strafbare feiten bedoeld in paragraaf 10, vijfde lid, en evenmin aan de beginselen en waarborgen die daarmee gepaard gaan.
§ 17. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de minimale nadere regels van de risicoanalyse en de nadere regels aangaande de procedure van het integriteitsonderzoek bepalen. (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
[art.119 quater
§ 1. In het kader van het integriteitsonderzoek dat wordt gevoerd overeenkomstig artikel 119ter kunnen enkel gegevens van de personen bedoeld in artikel 119ter, § 5, worden verwerkt middels:
1° een consultatie van het Centraal Register van Integriteitsonderzoeken overeenkomstig artikel 11 van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen;
2° een advies van de lokale politie;
3° een consultatie van de eigen gemeentelijke gegevensbanken en diensten, voor zover de gemeente deze gegevens mag verwerken;
4° een consultatie van het strafregister overeenkomstig de artikelen 595 en 596 van het Wetboek van strafvordering;
5° een consultatie van publiek toegankelijke gegevensbanken, met inbegrip van de publiek gemaakte gegevens op sociale media;
6° een consultatie van het ARIEC;
7° een consultatie van de gerechtelijke overheden;
8° het door de DIOB aan de gemeente meegedeelde advies overeenkomstig artikel 119ter, § 7. De mededeling, de aanwending en de verwerking van deze gegevens geschieden overeenkomstig de wetgeving die op de betrokken dienst van toepassing is.
Alleen de gegevens die zijn verzameld in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvang van het integriteitsonderzoek kunnen worden verwerkt.
§ 2. De verwerking van de persoonsgegevens bedoeld in paragraaf 1 is beperkt tot de volgende categorieën:
1° de identiteitsgegevens van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die het voorwerp uitmaakt van het integriteitsonderzoek: de naam, de voornaam, de geboortedatum, het adres en het Rijksregisternummer of het bisnummer alsook het ondernemingsnummer en het vestigingsnummer;
2° de identiteitsgegevens van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het voorwerp uitmaakt van het integriteitsonderzoek, vertegenwoordigt: de naam, de voornaam, de geboortedatum, het adres en het Rijksregisternummer of het bisnummer alsook het ondernemingsnummer en het vestigingsnummer;
3° het nummer van een identificatiedocument, uitgereikt door een overheid;
4° financiële, administratieve en gerechtelijke gegevens voor zover deze afkomstig zijn van de instanties en gegevensbanken bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, voor zover deze noodzakelijk zijn om een beeld te scheppen van de betrokkene in het licht van de economische activiteit die deze wil vestigen of uitbaten en voor zover deze betrekking hebben op de voorwaarden zoals bepaald in artikel 119ter, § 10. De persoonsgegevens die afkomstig zijn van de instanties en gegevensbanken bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, kunnen enkel betrekking hebben op de strafbare feiten bedoeld in artikel 119ter, § 10, vijfde lid.
De Koning kan de categorieën van persoonsgegevens die worden verwerkt verder verduidelijken.
§ 3. Elke gemeente houdt de lijst bij van de natuurlijke personen of rechtspersonen van wie de gegevens werden verwerkt in het kader van het integriteitsonderzoek, evenals van de geraadpleegde gegevensbanken. De gemeente houdt deze lijst ter beschikking van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
§ 4. De categorieën van persoonsgegevens waartoe de gemeente toegang heeft op basis van de paragrafen 1 en 2 kunnen onder meer persoonsgegevens betreffen waarnaar wordt verwezen in artikel 10 van Verordening (EU) 2016/679. Deze gegevens kunnen uitsluitend worden verwerkt wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de opdrachten zoals bedoeld in paragraaf 1.
Bij de verwerking van persoonsgegevens, bedoeld in de paragrafen 1 en 2, zijn de volgende technische en organisatorische maatregelen inzake de bescherming van persoonsgegevens van toepassing om te verzekeren dat de toegang tot de gegevens en de verwerkingsmogelijkheden worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen:
1° de categorieën van personen die toegang hebben tot de persoonsgegevens worden door de verwerkingsverantwoordelijke of, in voorkomend geval, door de verwerker aangewezen, met een beschrijving van hun functie bij de verwerking van de betrokken persoonsgegevens;
2° de lijst van categorieën van personen die zijn aangewezen om de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde persoonsgegevens te verwerken, wordt door de verwerkingsverantwoordelijke of, in voorkomend geval, de verwerker ter beschikking gesteld van de Gegevensbeschermingsautoriteit;
3° de aangewezen personen zijn door een wettelijke of reglementaire verplichting, of een gelijkwaardige contractuele bepaling, verplicht om het vertrouwelijke karakter van de bedoelde persoonsgegevens in acht te nemen.
4° voor zover mogelijk wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de categorieën van persoonsgegevens bedoeld in de paragrafen 2 en 4, eerste lid;
5° de gepaste technische of organisatorische maatregelen worden genomen om de persoonsgegevens te beschermen tegen toevallige of niet-toegestane vernietiging, tegen toevallig verlies en tegen wijziging of elke andere niet-toegestane verwerking van die persoonsgegevens;
6° de gemeente geeft in specifieke richtlijnen betreffende de bescherming van de persoonsgegevens aan welke acties moeten worden ondernomen om de verwerking van deze categorieën van persoonsgegevens te beschermen, actualiseren en verwijderen;
7° er wordt ten minste voor de volgende verwerkingen een logbestand aangelegd door de gemeente: verzameling, wijziging, raadpleging, bekendmaking met inbegrip van de doorgiften, de combinatie en de wissing. Bij een verzoek tot mededeling van persoonsgegevens kan de gemeente aan de diensten en overheden bedoeld in paragraaf 1 een minimum aan identificatiegegevens meedelen, om de ontvangst van de verzochte gegevens mogelijk te maken. Deze identificatiegegevens zijn in ieder geval beperkt tot de naam, de voornaam, de geboortedatum, het adres, het Rijksregisternummer of het bisnummer alsook het ondernemingsnummer en het vestigingsnummer van de natuurlijke persoon en/of rechtspersoon van de betrokkene.
De logbestanden bedoeld in het tweede lid, 7°, worden gebruikt om de volgende aspecten te achterhalen:
1° de reden, de datum en het tijdstip van deze verwerkingen;
2° de categorieën van personen die de persoonsgegevens hebben geraadpleegd en het Rijksregisternummer of het bisnummer van de persoon die deze gegevens heeft geraadpleegd;
3° de systemen die deze persoonsgegevens hebben meegedeeld;
4° de categorieën van ontvangers van de persoonsgegevens en, indien mogelijk, de identiteit van de ontvangers van de gegevens.
De bewaartermijn van de logbestanden bedoeld in het tweede lid, 7°, bedraagt tien jaar.
De Koning kan in bijkomende gepaste technische en organisatorische maatregelen voorzien. (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)]
[art. 119 quinquies
§ 1. Elke gemeente houdt een bestand bij van de natuurlijke personen of rechtspersonen die, op basis van de gemeentelijke politieverordening, het voorwerp uitmaken of hebben uitgemaakt van een integriteitsonderzoek bedoeld in artikel 119ter. De gemeente is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot dit bestand. Dit bestand is bedoeld om het beheer van de integriteitsonderzoeken te verzekeren.
§ 2. Dit bestand bevat de volgende persoonsgegevens en informatie:
1° de naam, de voornaam, de geboortedatum, het adres en het Rijksregisternummer of het bisnummer van de natuurlijke personen die het voorwerp uitmaken of hebben uitgemaakt van een integriteitsonderzoek;
2° de naam, de zetel en het ondernemingsnummer, alsook het vestigingsnummer van de rechtspersonen die het voorwerp uitmaken of hebben uitgemaakt van een integriteitsonderzoek;
3° de gegevens waarop de beslissing bedoeld in artikel 119ter, §§ 8 en 9, is gebaseerd; 4° de met redenen omklede beslissing bedoeld in artikel 119ter, §§ 8 en 9; 5° het voorstel van de burgemeester bedoeld in artikel 119ter, §§ 8 en 9.
De technische en organisatorische maatregelen bedoeld in artikel 119quater, § 4, tweede lid, zijn van toepassing op alle persoonsgegevens die worden verwerkt in het bestand bedoeld in paragraaf 1.
De bewaartermijn van de gegevens van de gemeentelijke bestanden van de integriteitsonderzoeken bedraagt vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het integriteitsonderzoek werd afgesloten. Eens deze termijn is verstreken, worden zij vernietigd.
In afwijking van het derde lid worden de gegevens bedoeld in het eerste lid, 3°, onmiddellijk vernietigd nadat alle beroepsmiddelen zijn uitgeput of de gerechtelijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
In afwijking van het derde lid worden de gegevens bedoeld in het eerste lid, 3°, onmiddellijk vernietigd indien het integriteitsonderzoek niet leidde tot een weigering, opheffing of schorsing van de vestigingsof uitbatingsvergunning of tot een sluiting van de inrichting.
§ 3. De verwerking van gerechtelijke gegevens in het integriteitsonderzoek of het bestand bedoeld in paragraaf 1 mag geen afbreuk doen aan een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek.
§ 4. Alleen de burgemeester en de personeelsleden belast met de verwerking van gegevens in het kader van het integriteitsonderzoek hebben, louter met als doel de bepalingen van artikel 119ter uit te voeren, toegang tot de in paragraaf 2 bedoelde informatie en persoonsgegevens, die worden verwerkt door hun eigen gemeente, onverminderd de rechten toegekend door hoofdstuk 3 van Verordening (EU) 2016/679 en titel II, hoofdstuk 3, van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, en rekening houdend met de beperkingen bedoeld in artikel 119sexies (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)]
[art. 119 sexies
§ 1. Wanneer de gemeente gegevens verwerkt van personen die het voorwerp uitmaken van een integriteitsonderzoek, kunnen de rechten van deze personen onderhevig zijn aan beperkingen, voor zover en voor zolang het goede verloop van het integriteits-, opsporings- of gerechtelijk onderzoek zou worden geschaad, indien deze rechten zouden worden uitgeoefend. De beperkingen gelden enkel gedurende de periode waarin de persoon het voorwerp uitmaakt van een integriteitsonderzoek uitgevoerd door de gemeente met toepassing van artikel 119ter alsook gedurende de periode waarin de gegevens worden verwerkt om een beslissing bedoeld in artikel 119ter, §§ 8 en 9, te kunnen nemen, en uiterlijk tot op het moment van een definitieve beslissing van de gemeente.
§ 2. Onverminderd andersluidende bepalingen in specifieke wetten kan het recht op inzage en wissing van de persoonsgegevens door de gemeente worden beperkt indien dat noodzakelijk is om te voldoen aan de bescherming zoals voorzien in paragraaf 1, zonder dat dit evenwel de rechten van de betrokkene disproportioneel mag beperken.
De beperking heeft evenwel niet tot gevolg dat diensten die reeds over deze gegevens beschikken ook de toegang tot deze gegevens dienen te beperken. De gemeente kan evenwel, indien zij dat noodzakelijk acht, beperkingen opleggen met betrekking tot de toegang tot de oorspronkelijke documenten gedurende de looptijd van de onderzoeken bedoeld in paragraaf 1, zonder dat dit evenwel de rechten van betrokkene disproportioneel mag beperken.
§ 3. Alle categorieën van persoonsgegevens bedoeld in artikel 119quater kunnen het voorwerp uitmaken van de beperkingen voorzien in dit artikel.
§ 4. De functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene schriftelijk, onverwijld en in elk geval binnen één maand na ontvangst van het verzoek, over elke weigering of beperking voorzien in dit artikel, evenals over de redenen van deze weigering of beperking, behoudens in de gevallen waar bijzondere wetgeving het niet toelaat dat de betrokkene op de hoogte wordt gebracht.
Naargelang de complexiteit van de verzoeken en het aantal verzoeken kan deze termijn, indien nodig, worden verlengd met één maand. Binnen één maand na ontvangst van het verzoek, informeert de functionaris voor gegevensbescherming de persoon over deze verlenging en de reden daarvoor. De functionaris voor gegevensbescherming brengt de betrokkene op de hoogte van de mogelijkheid om klacht in te dienen bij de bevoegde toezichthoudende autoriteit en om een beroep in rechte in te stellen, behoudens in de gevallen waarbij bijzondere wetgeving niet toelaat dat de betrokkene op de hoogte wordt gebracht.
De functionaris voor gegevensbescherming vermeldt de feitelijke of juridische redenen waarop diens beslissing berust. Deze inlichtingen worden ter beschikking gesteld van de bevoegde toezichthoudende autoriteit (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
[art. 120 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
[§ 1 De gemeenteraad kan in zijn midden commissies oprichten die als taak hebben de besprekingen in de gemeenteraadszittingen voor te bereiden. [De commissies kunnen, ook op eigen initiatief, adviezen uitbrengen en aanbevelingen formuleren ten behoeve van de gemeenteraad met betrekking tot de zaken waarmee zij zich bezighouden (Ord. 5.3.2009, B.S. 13.3.2009)].
De mandaten van lid van iedere commissie worden evenredig verdeeld over de fracties waaruit de gemeenteraad is samengesteld; geacht worden een fractie te vormen de gemeenteraadsleden die op een zelfde lijst verkozen zijn of die verkozen zijn op lijsten die onderling verenigd zijn om een fractie te vormen; het [huishoudelijk reglement (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)], bedoeld in art. 91, bepaalt de nadere regelen voor de samenstelling [(opgeheven) (Ord. 5.3.2009, B.S. 13.3.2009)] van de commissies.
De commissies kunnen steeds deskundigen en belanghebbenden horen.
[Elke commissie stelt haar huishoudelijk reglementvast. Het huishoudelijk reglement bepaalt onder meer de wijze van oproeping en van toewijzing van het voorzitterschap van de commissie (Ord. 5.3.2009, B.S. 13.3.2009)].
[In geval van overmacht waardoor het onmogelijk of gevaarlijk is om de vergaderingen van de commissies in levende lijve te houden, kan de burgemeester de organisatie van deze vergaderingen toestaan in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 85, paragrafen 2 tot en met 5 (W. 20.10.2020, B.S. 05.11.2020)]].
§ 2 De gemeenteraad benoemt de leden van alle commissies die verband houden met het bestuur van de gemeente, alsmede de vertegenwoordigers van de gemeenteraad in de intercommunales en in de andere rechtspersonen waarvan de gemeente lid is. Hij kan die mandaten intrekken (W. 11.7.1994, B.S. 20.12.1994)].
[art. 120bis
[De gemeenteraad kan adviesraden instellen. Met 'adviesraden' wordt bedoeld 'elke vergadering van personen, ongeacht hun leeftijd, die er door de gemeenteraad wordt mee belast een advies te formuleren over een of meer vraagstukken' (W. 10.2.2000, B.S. 29.3.2000)].
Wanneer de gemeenteraad adviesraden instelt, regelt hij de samenstelling ervan naar gelang van hun taken en bepaalt hij de gevallen waarin raadpleging van die adviesraden verplicht is.
[Ten hoogste twee derde van de leden van een adviesraad is van hetzelfde geslacht.
Wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarde gesteld in het vorige lid, kan de betrokken adviesraad niet op rechtsgeldige wijze advies uitbrengen.
De gemeenteraad kan op gemotiveerd verzoek van de adviesraad afwijkingen toestaan, hetzij om functionele redenen of redenen die verband houden met de bijzondere aard van deze raad, hetzij wanneer onmogelijk kan worden voldaan aan de voorwaarde gesteld in het tweede lid. De gemeenteraad bepaalt de voorwaarden waaraan dit verzoek moet voldoen en stelt de procedure vast.
Wanneer op basis van het vorige lid geen afwijking wordt toegestaan, heeft de adviesraad vanaf de datum van weigering van de afwijking, drie maanden de tijd om te voldoen aan de voorwaarde gesteld in het tweede lid. Indien de adviesraad vbij het verstrijken van deze periode niet voldoet aan de voorwaarde gesteld in het tweede lid, kan de adviesraad vanaf deze datum niet op rechtsgeldige wijze advies uitbrengen.
Het college van burgemeester en schepenen dient telkens binnen het jaar na de nieuwe aanstelling van de gemeenteraad een evaluatieverslag voor te leggen aan de gemeenteraad.
Voor de adviesraden die opgericht zijn voor de inwerkingtreding van deze wet, past de gemeenteraad bij de eerstvolgende vernieuwing van de mandaten de samenstelling aan overeenkomstig de bepaling van het derde lid. Uiterlijk tegen 31.12.2001 dienen alle adviesraden deze bepaling toe te passen. (W. 20.9.1998, B.S. 28.10.1998)]
Hij stelt hun de middelen ter beschikking die nodig zijn voor het vervullen van hun taak (W. 11.7.1994, B.S. 20.12.1994)].
[In geval van overmacht waardoor het onmogelijk of gevaarlijk is om de vergaderingen van de met toepassing van artikel 120bis opgerichte adviesraden in levende lijve te houden, kan de burgemeester de organisatie van deze vergaderingen toestaan in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 85, paragrafen 2 tot en met 5. (W. 20.10.2020, B.S. 05.11.2020)]].
[art. 121 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
Door de gemeenteraden kunnen verordeningen tot aanvulling van de wet van 21 augustus 1948tot afschaffing van de officiële reglementering van de prostitutie worden vastgesteld, indien zijtot doel hebben de openbare zedelijkheid en de openbare rust te verzekeren.
De door die verordeningen bepaalde misdrijven worden met politiestraffen gestraft.
[art. 122 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
De gemeenteraad heeft, onder toezicht van de hogere overheid, het beheer over de bossen en wouden van de gemeente op de wijze geregeld door de overheid die bevoegd is om het Boswetboek vast te stellen.
Hoofdstuk II Bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen
[art. 123 (W. 13.5.1999, B.S.B.S. 10.6.1999)].
Het college van burgemeester en schepenen is belast met:
- [1° de uitvoering van de wetten, van de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de provincieraad, wanneer zulks bepaaldelijk aan het college is opgedragen (K.B. 30.5.1989, B.S. 31.5.1989)];
- 2° de bekendmaking en uitvoering van de gemeenteraadsbesluiten;
- 3° het beheer van de gemeentelijke inrichtingen;
- 4° het beheer van de inkomsten, de afgifte van bevelschriften tot betaling van de uitgaven der gemeente en het toezicht op de boekhouding;
- 5° de leiding van de gemeentewerken;
- 6° de vaststelling van de rooilijnen van de wegen, met inachtneming van de algemene plans aangenomen door de hogere overheid, indien dergelijke plans bestaan, en behoudens beroep bij deze overheid en, in voorkomend geval, bij de rechtbanken door de personen die zich door de besluiten van de gemeenteoverheid benadeeld achten;
- [7° de afgifte van de stedenbouwkundige attesten en van de bouw- en verkavelingsvergunningen, overeenkomstig [het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)], en de afgifte van de milieuvergunningen, overeenkomstig de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)];
- 8° het voeren van de rechtsgedingen waarbij de gemeente hetzij als eiser, hetzij als verweerder betrokken is;
- 9° het beheer van de eigendommen der gemeente, alsmede de vrijwaring van haar rechten;
- [10° de aanwerving, het ontslag, de sanctie en de toepassing van de wetgeving betreffende de bescherming van het welzijn van de agenten onder arbeidsovereenkomst (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)];
- [10/1° de aanwerving, de bevordering en de toepassing van de wetgeving betreffende de bescherming van het welzijn van de statutaire agenten (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)];
- 11° het doen onderhouden van de buurtwegen en de waterlopen, overeenkomstig de wetsbepalingen en de verordeningen van de provincieoverheid;
- [12° het opleggen van de in art. 119bis, par. 2, bedoelde schorsing, intrekking of sluiting (W. 13.5.1999, B.S. 10.6.1999)];
- [13° het vaststellen van het organigram, vergezeld van een beschrijving van de opdrachten van de diensten, met inbegrip van de identificatie van resultaats- en realisatie-indicatoren van deze opdrachten;
- 14° de publicatie van het organigram op de website van de gemeente;
- 15° de vaststelling van de type-functiebeschrijvingen van het personeel, met opgave van de opdracht alsmede de voornaamste activiteiten en vaardigheden per typefunctie;
- 16° de aanstelling van de leden van de examen- en selectiecommissies (Ord. 27.2.2014, B.S. 2.4.2014)].
[art. 124 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
[§ 1 De gemeenteraad kan het college van burgemeester en schepenen de bevoegdheid machtigen om een subsidie toe te kennen:
- gemotiveerd door hoogdringendheid of door dringende en onvoorziene omstandigheden;
- tot 2.500 euro wanneer hun begunstigde niet nominatief op de begroting worden geïdentificeerd.
Het besluit van het college van de burgemeester en schepenen dat op basis van het eerste lid, 1° is genomen, wordt gemotiveerd en wordt voor akteneming ter kennis gebracht van de gemeenteraad tijdens de volgende zitting.
§ 2 Elk jaar brengt het college van de burgemeester en schepenen verslag uit aan de gemeenteraad over de subsidies die in de loop van het dienstjaar werden toegekend (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)].
[art. 125 (opgeheven) (W. 18.06.2018, B.S. 02.07.2018)].
[art. 126 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)].
De burgemeester en de ambtenaar van de burgerlijjke stand kunnen ieder wat hem betreft, beambten van het gemeentebestuur machtigen tot:
- het afgeven van uittreksels uit of afschriften van andere akten dan die van de burgerlijke stand;
- het afgeven van uittreksels uit de bevolkingsregisters en van getuigschriften die geheel of ten dele aan de hand van die registers zijn opgemaakt;
- het legaliseren van handtekeningen;
- het voor eensluidend verklaren van afschriften van stukken.
Die bevoegdheid geldt voor de stukken bestemd om in België of in het buitenland te dienen, met uitzondering van diegene die moeten gelegaliseerd worden door de Minister van Buitenlandse Betrekkingen of door de ambtenaar die hij daartoe machtigt.
Boven de handtekening van de beambten van het gemeentebestuur, aan wie de machtiging bedoeld bij dit art. 45 van het Burgerlijk Wetboek is verleend, moet van die machtiging melding worden gemaakt.
De ambtenaar van de burgerlijke stand kan eveneens beambten van het gemeentebestuur machtigen tot het ontvangen van betekeningen, kennisgevingen en terhandstellingen van beslissingen inzake de staat van personen.
[art. 127 (opgeheven) (W. 18.06.2018, B.S. 02.07.2018)]
[art. 128 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)].
Het college van burgemeester en schepenen houdt toezicht op de bergen van barmhartigheid.
Te dien einde inspecteert het college die instellingen telkens als het zulks geraden acht; het waakt ervoor dat zij niet afwijken van de wil der schenkers en erflaters en doet verslag aan de gemeenteraad over aan te brengen verbeteringen en over gebleken misbruiken.
[art. 129 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
Het college van burgemeester en schepenen draagt zorg voor het voorkomen en verhelpen van hinderlijke voorvallen waartoe in vrijheid gelaten zinnelozen en razenden aanleiding zouden kunnen geven.
[(opgeheven) (K.B. 25.1.1991, B.S. 5.3.1991)].
[art. 130 ( W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)].
De politie over de vertoningen behoort aan het college van burgemeester en schepenen; het kan in buitengewone omstandigheden elke vertoning verbieden ten einde de openbare rust te handhaven.
Dit college voert de verordeningen van de gemeenteraad uit voor alles wat de vertoningen betreft. De raad waakt tegen het geven van vertoningen die strijdig zijn met de openbare orde.
[art. 130bis
Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor de tijdelijke politieverordeningen op het wegverkeer (W. 12.1.2006, B.S. 31.1.2007; B.S. 2.2.2007, err.)].
[art. 131 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
[§ 1 Ten minste eenmaal in de loop van elk van de vier kwartalen van het kalenderjaar doet het college van burgemeester en schepenen of een van zijn leden die het daartoe aanwijst, verificatie van de kas van de [gemeenteontvanger (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)] en maakt van de verificatie een proces-verbaal op waarin zijn opmerkingen alsmede die van de ontvanger worden vermeld. Het proces-verbaal wordt getekend door de ontvanger en de leden van het college die verificatie gedaan hebben.
Het college van burgemeester en schepenen legt het proces-verbaal aan de gemeenteraad voor.
Wanneer de [gemeenteontvanger (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)] aansprakelijk is voor meerdere openbare kassen, wordt daarvan tegelijkertijd verificatie gedaan [(opgeheven) (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)].
§ 2 De [gemeenteontvanger(Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)] brengt het college van burgemeester en schepenen zonder verwijl op de hoogte van elk tekort dat toe te schrijven is aan diefstal of verlies
Er wordt zonder verwijl overgegaan tot verificatie van de kas, overeenkomstig par. 1, teneinde het bedrag van het tekort vast te stellen.
Aan het proces-verbaal van verificatie wordt toegevoegd een toelichting op de omstandigheden en de bewarende maatregelen die de ontvanger heeft genomen.
§ 3 Wijst verificatie uit dat er een kastekort is, onder meer als gevolg van het afwijzen van bepaalde uitgaven op definitief afgesloten rekeningen, dan verzoekt het college van burgemeester en schepenen de ontvanger, bij een ter post aangetekende brief, een gelijkwaardig bedrag in de gemeentekas te storten. In het in par. 2 bedoelde geval moet aan dat verzoek een beslissing van de gemeenteraad voorafgaan waarin wordt vastgesteld of en in hoeverre de ontvanger voor de diefstal of het verlies aansprakelijk gesteld moet worden en waarin het bedrag van het daaruit volgende tekort wordt bepaald dat hij moet vereffenen; bij het verzoek om te betalen wordt een afschrift van de beslissing gevoegd.
§ 4 Binnen zestig dagen na die kennisgeving kan de ontvanger beroep instellen bij [het rechtscollege (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)]. Het beroep schorst de tenuitvoerlegging.
[Het rechtscollege doet uitspraak (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)] over de aansprakelijkheid van de ontvanger en bepaalt het bedrag van het tekort dat dientengevolge te zijnen laste wordt gelegd; de [Regering (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)] regelt de procedure met inachtneming van de beginselen neergelegd in artikel 104bis van de provinciewet.
De ontvanger wordt van elke aansprakelijkheid ontheven wanneer het tekort ontstaan is door het afwijzen van uitgaven op definitief afgesloten rekeningen, indien hij die vereffend heeft overeenkomstig art. 136, eerste lid.
Indien het tekort toe te schrijven is aan het definitief afwijzen van bepaalde uitgaven, kan de ontvanger de leden van het college van burgemeester en schepenen die op onregelmatige wijze deze uitgaven gedaan of bevolen hebben, ter verantwoording roepen teneinde de beslissing voor hen bindend en tegenstelbaar te laten verklaren; in dat geval doet [het rechtscollege (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)] ook uitspraak over de aansprakelijkheid van de ter verantwoording geroepen personen.
De beslissing van [het rechtscollege (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)] wordt hoe dan ook eerst ten uitvoer gelegd na het verstrijken van de termijn bedoeld in art. 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23.08.1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling [bestuursrechtspraak (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)] van de Raad van State; indien de ontvanger op dat ogenblik niet tot vrijwillige uitvoering is overgegaan, wordt de beslissing ten uitvoer gelegd op de zekerheid en, voor het eventueel resterend gedeelte, op de persoonlijke goederen van de ontvanger, op voorwaarde evenwel dat tegen de beslissing geen beroep is ingesteld, zoals bedoeld in art. 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Wanneer de ontvanger geen beroep instelt bij [het rechtscollege (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)] en bij het verstrijken van de daartoe vastgestelde termijn niet heeft voldaan aan het verzoek om te betalen, wordt op dezelfde wijze overgegaan tot de tenuitvoerlegging bij dwangbevel (W. 17.10.1990, B.S. 14.12.1990)].
[§ 5 In de maand die volgt op het einde van elk trimester van het burgerlijk jaar, stelt het college van burgemeester en schepenen een verslag op dat de begrotings- en boekhoudkundige gegevens herneemt. De inhoud en de nadere regels voor het bezorgen van deze verslagen worden vastgesteld door de Regering (Ord. 27.02.2014, B.S. 02.04.2014)].
[art. 132 (opgeheven) (W. 18.06.2018, B.S. 02.07.2018)].
Hoofdstuk III Bevoegdheden van de burgemeester
[art. 133 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
[De burgemeester is belast met de uitvoering van de wetten, de decreten, de ordonnanties, de verordeningen en de besluiten van de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Gemeenschapscommissies, de provincieraad en de bestendige deputatie van de provincieraad, tenzij zulks uitdrukkelijk aan het college van burgemeester en schepenen of aan de gemeenteraad is opgedragen.
Hij is in het bijzonder belast met de uitvoering van de politiewetten, de politiedecreten, de politieordonnanties, de politieverordeningen en de politiebesluiten. Hij kan echter onder zijn verantwoordelijkheid zijn bevoegdheid geheel of ten dele overdragen aan een van de schepenen (K.B. 30.5.1989, B.S. 31.5.1989)].
[(opgeheven) (W. 15.7.1992, B.S. 22.12.1992)].
[Onverminderd de bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken, van de [voorzitter van de Regering (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)] en van de bevoegde gemeentelijke instellingen, is de burgemeester de verantwoordelijke overheid inzake de bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente (W. 3.4.1997, B.S. 6.6.1997)].
[art. 133bis
Zonder op enige wijze afbreuk te kunnen doen aan de aan de burgemeester toegekende bevoegdheden, heeft de gemeenteraad het recht geïnformeerd te worden door de burgemeester over de wijze waarop deze de bevoegdheden uitoefent die hem zijn verleend krachtens [art. 133, tweede en derde lid, en de art. 42, 43 en 45 van de wet 07.12.1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (W. 7.12.1998, B.S. 5.1.1999)]. [In de ééngemeentezone wordt dit recht uitgebreid tot de bevoegdheden die de burgemeester zon verleend krachtens art. 45 van de wet 07.12.1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. (W. 7.12.1998, B.S. 5.1.1999)].
[Zonder op enige wijze afbreuk te kunnen doen aan de aan de burgemeester toegekende bevoegdheden, heeft de gemeenteraad het recht geïnformeerd te worden door de burgemeester over de wijze waarop deze de bevoegdheden uitoefent die hem zijn verleend krachtens de artikelen 107, 153 en 181 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.(W. 15.5.2007, B.S. 31.7.2007)]
[(opgeheven) (W. 7.12.1998, B.S. 5.1.1999)].
(W. 15.7.1992, B.S. 22.12.1992)]
[art. 133ter
§ 1. De burgemeester kan een inrichting bestuurlijk laten verzegelen wanneer de burgemeester zelf, het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege de inrichting sluit of heeft gesloten.
§ 2. De burgemeester kan een bestuurlijke dwangsom opleggen, wanneer de burgemeester zelf, het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege een maatregel van bestuurlijke politie oplegt of heeft opgelegd.
De burgemeester kan de dwangsom hetzij op een enkel bedrag, hetzij op een bedrag bepaald per tijdseenheid of per overtreding vaststellen. In de laatste twee gevallen kan de burgemeester eveneens een bedrag bepalen waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
De burgemeester kan een termijn bepalen waarbinnen de dwangsom niet wordt verbeurd.
Deze dwangsom komt de gemeente toe.
De dwangsom kan niet worden ingevorderd indien de betrokkene wegens omstandigheden van overmacht de maatregel van bestuurlijke politie niet kan uitvoeren. De betrokkene of diens raadspersoon kan deze omstandigheden schriftelijk of mondeling motiveren.
De dwangsom verjaart door het verstrijken van een termijn van één jaar na de dag waarop zij is verbeurd (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
art. 134 (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
§ 1 In geval van oproer, kwaadwillige samenscholing, ernstige stoornis van de openbare rust of andere onvoorziene gebeurtenissen, waarbij het geringste uitstel gevaar of schade zou kunnen opleveren voor de inwoners, kan de burgemeester politieverordeningen maken, onder verplichting om daarvan onverwijld aan de gemeenteraad kennis te geven, [(opgeheven)met opgave van de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden (opgeheven) (K.B. 30.5.1989, B.S. 31.5.1989)]. Die verordeningen vervallen dadelijk, indien zij door de raad in de eerstvolgende vergadering niet worden bekrachtigd.
[§ 2 Voor de gemeenten van het Duitse taalgebied, de gemeenten genoemd in art. 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18.07.1966, en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren geeft de burgemeester de provinciegouverneur onmiddellijk kennis van de in par. 1 bedoelde verordeningen, met opgave van de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden.
De gouverneur kan de uitvoering ervan schorsen (K.B. 30.5.1989, B.S. 31.5.1989)].
[art. 134bis
Op gemotiveerd verzoek van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn beschikt de burgemeester, vanaf de aanmaning van de eigenaar, over het recht om elk gebouw, dat sedert meer dan zes maanden verlaten is, op te eisen ten einde het ter beschikking te stellen van dakloze personen. Het opeisingsrecht kan slechts uitgeoefend worden binnen een termijn van 6 maand te rekenen van de dag waarop de burgemeester de eigenaar op de hoogte heeft gesteld, en mits een billijke vergoeding.
De Koning bepaalt bij Ministerraad overlegd besluit, de grenzen, de voorwaarden en de modaliteiten, volgens dewelke het opeisingsrecht kan uitgeoefend worden. Dit besluit bepaalt ook de procedure, de gebruiksduur, de modaliteiten inzake het op de hoogte stellen van de eigenaar en de mogelijkheden van laatstgenoemde tot verzet tegen de opeising, alsook de berekeningswijzen inzake de vergoedingen (W. 12.1.1993, B.S. 4.2.1993)].
[art. 134ter
Behoudens wanneer de bevoegdheid om [(opgeheven) (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)]
[(opgeheven) (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)] [ Die maatregelen houden onmiddellijk op uitwerking te hebben indien ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege worden bevestigd (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
Zowel de sluiting als de schorsing kunnen een termijn van drie maanden niet overschrijden. Na verloop van deze termijn wordt de beslissing van de burgemeester van rechtswege geheven (W. 13.5.1999, B.S. 10.6.1999)].
[art. 134quater
Indien de openbare orde rond een voor het publiek toegankelijke inrichting wordt verstoord door gedragingen in die inrichting, kan de burgemeester besluiten deze te sluiten, voor de duur die hij bepaalt.
Die maatregelen zullen onmiddellijk ophouden uitwerking te hebben indien ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen worden bevestigd. De sluiting mag een termijn van drie maanden niet overschrijden. De beslissing van de burgemeester wordt opgeheven bij het verstrijken van die termijn (W. 13.5.1999, B.S. 10.6.1999)].
[art. 134quinquies
Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat in een inrichting feiten plaatsvinden van mensenhandel als bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek of feiten van mensensmokkel als bedoeld in artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, kan de burgemeester, na voorafgaand overleg met de gerechtelijke instanties, en na de middelen van verdediging van de verantwoordelijke te hebben gehoord, besluiten deze inrichting te sluiten voor de duur die hij bepaalt.
[(opgeheven) (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
[(opgeheven) (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)] [ De maatregel houdt onmiddellijk op uitwerking te hebben indien ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege wordt bevestigd (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
[(opgeheven) (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)] [ De sluitingsmaatregel heeft een maximale duur van zes maanden, tweemaal hernieuwbaar. De beslissing tot hernieuwing van de maatregel houdt onmiddellijk op uitwerking te hebben indien ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen of van het gemeentecollege wordt bevestigd (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
[art. 134sexies
§ 1 De burgemeester kan, in geval van verstoring van de openbare orde veroorzaakt door individuele of collectieve gedragingen, of in geval van herhaaldelijke inbreuken op de reglementen en verordeningen van de gemeenteraad gepleegd op eenzelfde plaats of ter gelegenheid van gelijkaardige gebeurtenissen en die een verstoring van de openbare orde of een overlast met zich meebrengen, beslissen over te gaan tot een tijdelijk plaatsverbod van een maand,tweemaal hernieuwbaar, jegens de dader of de daders van deze gedragingen.
§ 2 Onder 'tijdelijk plaatsverbod' wordt verstaan het verbod binnen te treden in een of meerdere duidelijke perimeters van plaatsen die als toegankelijk voor het publiek worden bepaald, gelegen binnen een gemeente, zonder evenwel het geheel van het grondgebied te beslaan. Worden beschouwd als plaats die toegankelijk is voor het publiek elke plaats die gelegen is in de gemeente die niet enkel toegankelijk is voor de beheerder van de plaats, voor degene die er werkt of voor degenen die er individueel worden uitgenodigd, met uitzondering van de woonplaats, de plaats van het werk of de plaats van de onderwijs- of opleidingsinstelling van de overtreder.
§ 3 De in par. 1 bedoelde beslissing moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
- met redenen omkleed zijn op basis van de hinder die verband houdt met de openbare orde;
- [(opgeheven) (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)] [ worden bevestigd door het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege tijdens de eerstvolgende vergadering;
- zijn genomen na de dader of de daders van die gedragingen of hun raadspersoon te hebben gehoord en die ter gelegenheid hiervan zijn of hun verweermiddelen schriftelijk of mondeling hebben kunnen doen gelden. Dit geldt niet wanneer de dader of de raadspersoon, na te zijn uitgenodigd bij aangetekende zending of tegen ontvangstmelding, zich niet heeft gemeld en geen geldige motieven naar voren heeft gebracht voor diens afwezigheid of verhindering (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)]
§ 4 De beslissing kan worden genomen, ofwel na een door de burgemeester betekende schriftelijke verwittiging die de dader of de daders van die gedragingen op de hoogte brengt van het feit dat een nieuwe inbreuk op een identieke plaats of ter gelegenheid van gelijkaardige gebeurtenissen aanleiding zal kunnen geven tot een plaatsverbod, ofwel, met het oog op de ordehandhaving, zonder verwittiging.
§ 5 In geval van niet-naleving van het tijdelijk plaatsverbod, kan de dader of kunnen de daders van die gedragingen gestraft worden met een administratieve geldboete zoals voorzien door de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties (W. 24.6.2013, B.S. 1.7.2013)].
[art. 134septies
Indien er ernstige aanwijzingen zijn dat in een inrichting feiten plaatsvinden die een terroristischmisdrijf inhouden als bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, kan de burgemeester, na voorafgaand overleg met de gerechtelijke instanties en na de middelen van verdediging van de verantwoordelijke te hebben gehoord, beslissen deze inrichting te sluiten voor de duur die hij bepaalt.
[(opgeheven) (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
[(opgeheven) (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)] [De maatregel houdt onmiddellijk op uitwerking te hebben indien ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen of het gemeentecollege wordt bevestigd (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
[(opgeheven) (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)] [De sluitingsmaatregel heeft een maximale duur van zes maanden, tweemaal hernieuwbaar. De beslissing tot hernieuwing van de maatregel houdt onmiddellijk op uitwerking te hebben indien ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering van het college van burgemeester en schepenen of van het gemeentecollege wordt bevestigd (W. 15.1.2024, B.S., 22.2.2024)].
[Hoofdstuk IV Bevoegdheden van de gemeenten in ’t algemeen (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
[art. 135
§ 1 Tot de bevoegdheden van de gemeenten behoren inzonderheid: het beheer van de goederen en inkomsten van de gemeente; de vaststelling en de verrichting van de plaatselijke uitgaven die met de gelden van de gemeente dienen te worden betaald; het ontwerpen en het doen uitvoeren van de openbare werken die ten laste van de gemeente vallen; het beheer van de inrichtingen die aan de gemeente toebehoren, die op haar kosten worden onderhouden of die in het bijzonder bestemd zijn voor het gebruik van haar inwoners.
§ 2 De gemeenten hebben ook tot taak het voorzien, ten behoeve van de inwoners, in een goede politie, met name over de zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op openbare wegen en plaatsen en in openbare gebouwen.
Meer bepaald, en voor zover de aangelegenheid niet buiten de bevoegdheid van de gemeenten is gehouden, worden de volgende zaken van politie aan de waakzaamheid en het gezag van de gemeenten toevertrouwd:
- alles wat verband houdt met een veilig en vlot verkeer op openbare wegen, straten, kaden en pleinen, hetgeen omvat de reiniging, de verlichting, de opruiming van hindernisse, het slopen of herstellen van bouwvallige gebouwen, het verbod om aan ramen of andere delen van gebouwen enig voorwerp te plaatsen dat door zijn val schade kan berokkenen, of om wat dan ook te werpen dat voorbijgangers verwondingen of schade kan toebrengen of dat schadelijke uitwasemingen kan veroorzaken; voor zover de politie over het wegverkeer betrekking heeft op blijvende of periodieke toestanden, valt zij niet onder de toepassing van dit artikel;
- het tegengaan van inbreuken op de openbare rust, zoals vechtpartijen en twisten met volksoploop op straat, tumult verwekt in plaatsen van openbare vergadering, nachtgerucht en nachtelijke samenscholingen die de rust van de inwoners verstoren;
- het handhaven van de orde op plaatsen waar veel mensen samenkomen, zoals op jaarmarkten en markten, bij openbare vermakelijkheden en plechtigheden, vertoningen en spelen, in drankgelegenheden, kerken en andere openbare plaatsen;
- het toezicht op een juiste toemeting bij het slijten van waren (waarvoor meeteenheden of meetwerktuigen gebruikt worden) en op de hygiëne van openbaar te koop gestelde eetwaren.
- het nemen van passende maatregelen om rampen en plagen, zoals brand, epidemieën en epizoötieën te voorkomen en het verstrekken van de nodige hulp om ze te doen ophouden
- het verhelpen van hinderlijke voorvallen waartoe rondzwervende kwaadaardige of woeste dieren aanleiding kunnen geven;
- [het nemen van de nodige maatregelen, inclusief politieverordeningen, voor het tegengaan van alle vormen van openbare overlast (W. 13.5.1999, B.S. 10.6.1999)].
[§ 3 De gemeenten zijn ertoe gehouden hun inwoners een bestuur te bieden met een aangepaste toegangswijze en beschikbaarheid door meer uitgebreide openingsuren, minstens één dag per week, en door een dienstverlening via het internet (Ord. 5.3.2009, B.S. 13.3.2009)]. (W 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)]
[Hoofdstuk V (W. 27.5.1989, B.S. 30.5.1989)].De ontvanger
[Afdeling 1 (opgeheven) (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)]
art. 136
[De gemeenteontvanger vervult de functie van financieel en budgettair raadgever van de gemeente. Hij wordt alleen en onder zijn verantwoordelijkheid belast met:
- het houden van de boekhouding van de gemeente:
- a) de centralisatie van de vastleggingen;
- b) de aanrekening van de uitgaven;
- c) het opstellen van de jaarrekeningen;
- het innen van de ontvangsten en de opvolging van de ontvangst van de regelmatige schuldvorderingen.
Met het oog op de invordering van de fiscale ontvangsten, gaat hij over tot gedwongen invordering in toepassing van de ordonnantie van 3 april 2014 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake gemeentebelastingen; - de betaling van de uitgaven op basis van regelmatige bevelschriften;
- het beheer van de gemeentelijke kasmiddelen:
-
- a) het beheer van de rekeningen geopend op naam van de gemeente waarvan hij de enige gevolmachtigde is;
- b) de thesaurie beleggingen op korte termijn;
- c) de aanvraag van thesaurievoorschotten op korte termijn en van de eventuele omzetting van deze in een vaste termijn krediet voor een periode van ten hoogste 1 jaar;
- d) het actief schuldbeheer;
- financiële adviezen verlenen: de ontvanger verleent een voorafgaandelijk advies voor elk project met een financiële impact;
- onverminderd de bevoegdheid van de gemeentesecretaris met betrekking tot het intern controlesysteem, zoals bedoeld in titel VIbis, kan het college aan de gemeenteontvanger om het even welke andere opdracht toevertrouwen die verband houdt met zijn bevoegdheden, onder meer inzake financieel beheer. In het kader van deze opdrachten staat de ontvanger onder het gezag van het college.
Voor de uitoefening van zijn wettelijke taken, dient de ontvanger over de middelen te beschikken om zijn taken uit te oefenen (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)].
[art. 136bis
De ontvanger kan door het college van burgemeester en schepenen gehoord worden over al de aangelegenheden die een financiële of budgettaire weerslag hebben (W. 15.12.1993, B.S. 11.1.1994)].
art. 137
[Op verzoek van de ontvanger van een gemeente moet de invordering van de aan deze gemeente verschuldigde belastingen tegen de belastingplichtigen, die hun woonplaats hebben in een andere gemeente vervolgd worden door de ontvanger van deze laatste.
De door de vervolgende gemeente veroorzaakte kosten, die niet geïnd werden ten laste van de belastingplichtige, worden door de aanvragende gemeente ten laste genomen (W. 17.10.1990, B.S. 14.12.1990)].
[art. 137bis
Met het oog op de invordering van onbetwiste en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen, kan de ontvanger een door het college van burgemeester en schepenen geviseerd en uitvoerbaar verklaard dwangbevel uitvaardigen. Een dergelijk dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot. Dat exploot stuit de verjaring. Een dwangbevel mag door het college slechts geviseerd en uitvoerbaar verklaard worden als de schuld [vaststaand, zeker en opeisbaar (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)] is. Bovendien moet de schuldenaar vooraf bij aangetekend schrijven in gebreke gesteld worden. De gemeente kan administratieve kosten voor dat aangetekend schrijven aanrekenen. Die kosten komen voor rekening van de schuldenaar en kunnen eveneens bij dwangbevelingevorderd worden. De schulden van publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen nooit bij dwangbevel ingevorderd worden.
Tegen het exploot kan bij verzoekschrift of door dagvaarding beroep ingesteld worden binnen de maand van de betekening.
Met betrekking tot de vervulling van de opdrachten, bedoeld in dit artikel, rapporteert de ontvanger op eigen verantwoordelijkheid aan het college van burgemeester en schepenen en aan de gemeenteraad (Ord. 27.2.2014, B.S. 2.4.2014)].
art. 138
[§ 1 De ontvanger is niet aansprakelijk voor de ontvangsten die de gemeenteraad doet invorderen door bijzondere agenten [(opgeheven) (Ord. 14.4.2016, B.S. 25.4.2016)].
[(opgeheven) (Ord. 14.4.2016, B.S. 25.4.2016)].
Op het stuk van de eed, de vervanging, het opmaken van de eindrekening en het beroep ingesteld bij de bestendige deputatie van de provincieraad gelden voor de bijzondere agenten dezelfde regels als voor de [gemeenteontvangers (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)]; de art. 53, par. 2 en 4, en 138bis zijn van overeenkomstige toepassing op hen.
Op de gelden die zij beheren, mogen zij geen uitgaven doen.
De geïnde ontvangsten worden op gezette tijden, en ten minste iedere veertien dagen, aan de ontvanger van de gemeente gestort; de laatste storting van het dienstjaar moet geschieden op de laatste werkdag van de maand december.
Bij elke storting zendt de bijzondere agent aan de gemeenteontvanger de gedetailleerde lijst over van de budgettaire aanrekeningen, van de gestorte bedragen en van de desbetreffende belastingplichtigen.
De rekeningen van de bijzondere agent met de verantwoordingsstukken worden voor verificatie en visering voorgelegd aan het college van burgemeester en schepenen.
Vervolgens worden ze samen met alle verantwoordingsstukken aan de gemeenteontvanger overgezonden en bij de begrotingsrekening gevoegd.
Art. 131, par. 2, eerste lid, is mutatis mutandis van toepassing op de bijzondere agent; wanneer het college van burgemeester en schepenen een tekort vaststelt, wordt mutatis mutandis gehandeld overeenkomstig art. 131, par. 3 en par. 4, eerste, tweede, vijfde en zesde lid.
§ 2 Het college van burgemeester en schepenen kan op eigen verantwoordelijkheid bepaalde gemeenteambtenaren belasten met de inning van ontvangsten in geld op het ogenblik waarop het recht op ontvangst vastgesteld wordt, voor zover de inning verenigbaar is met hun ambt.
Deze ambtenaren hebben niet dezelfde verplichtingen als de bijzondere agenten bedoeld in par. 1.
Zij storten dagelijks of op geregelde tijdstippen het totale bedrag van hun inningen aan de gemeenteontvanger, volgens diens onderrichtingen, en verantwoorden die bedragen door een nauwkeurige invorderingsstaat per begrotingsartikel (W. 17.10.1990, B.S. 14.12.1990)].
[art. 138bis
§ 1 Er wordt een eindrekening gemaakt wanneer de ontvanger of de bijzondere agent, bedoeld in art. 138, par. 1, zijn ambt neerlegt, alsmede in de gevallen bedoeld in de art. 53, par. 4 , vijfde lid, en 54bis , par. 2, tweede lid.
§ 2 Het college van burgemeester en schepenen legt de eindrekening van de [gemeenteontvanger (Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)] of de bijzondere agent, in voorkomend geval samen met diens opmerkingen of, zo hij overleden is, die van zijn rechtverkrijgenden, voor aan de gemeenteraad die die eindrekening afsluit en de rekenplichtige kwijting verleent of een tekort vaststelt.
De beslissing waarmee de eindrekening wordt afgesloten, wordt door het college van burgemeester en schepenen bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de rekenplichtige of, zo hij overleden is, aan zijn rechtverkrijgenden; in voorkomend geval wordt daarbij een verzoek gevoegd om het tekort te vereffenen.
§ 3 [(opgeheven) (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)].
§ 4 [(opgeheven) (Ord. 14.4.2016, B.S. 25.4.2016)].
§ 5 Art. 131, par. 4, is mede van toepassing wanneer de rekenplichtige verzocht wordt een tekort te vereffenen (W. 17.10.1990, B.S. 14.12.1990)].
art. 139
[[In afwijking van de bepalingen van art. 136, eerste lid, mogen rechtstreeks gestort worden op de rekeningen geopend namens de gerechtigde gemeenten bij financiële instellingen die voldoen, naargelang van het geval, aan de voorschriften van de art. 7, 65 en 66 van de wet 22.03.1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (W. 4.5.1999, B.S. 12.6.1999)] :
- het bedrag van hun aandeel in de bij de wet, het decreet of de ordonnantie ten voordele van de gemeenten ingestelde fondsen, alsmede in de opbrengst van de rijksbelastingen;
- de opbrengst van de gemeentebelastingen die door de rijksdiensten worden geïnd;
- de toelagen, de bijdragen in de uitgaven van de gemeenten en in het algemeen alle sommen die de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Provincies om niet verlenen aan de gemeenten.
[De in het eerste lid bedoelde financiële instellingen worden gerechtigd om het bedrag van de opeisbare schulden, door de gemeente tegenover hen aangegaan ambtshalve in mindering te brengen van het tegoed van de rekening(en) die zij ten behoeve van deze gemeenten hebben geopend (W. 4.5.1999, B.S. 12.6.1999)].
(W. 17.10.1990, B.S. 14.12.1990)]
[Afdeling 2 (opgeheven )(Ord. 17.07.2020, B.S. 30.07.2020)]
art. 140 [(opgeheven) (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)].
art. 141 [(opgeheven) (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)].
art. 142 [(opgeheven) (Ord. 17.7.2003, B.S. 7.10.2003)].