Lokale besturen die een eindeloopbaanregeling willen invoeren voor hun kinderverzorgsters krijgen extra middelen. We hebben wel wat vragen bij de toekenningsvoorwaarden van de subsidie. Brulocalis heeft op 11 april haar standpunt schriftelijk overgemaakt aan de minister van het Jonge Kind in de Franse gemeenschapsregering Linard.

De voorwaarden voor de invoering van zo’n arbeidstijdvermindering worden sinds midden februari besproken met het kabinet van de minister van het Jonge Kind in de Franse gemeenschapsregering, Bénédicte LINARD, het Office de la Naissance et de l'Enfance (ONE) en de vakbonden.

Voor de openbare sector wordt de arbeidstijd van de kinderverzorgsters op het einde van hun loopbaan verminderd. Ter compensatie kan er iemand nieuw aangeworven worden. Dankzij de gesloten enveloppe van 1,2 miljoen euro konden de gemeenten die eerder zo’n regeling hadden ingevoerd, de kost van deze aanwerving drukken.

Brulocalis heeft actief deelgenomen aan de besprekingen en heeft verschillende zaken op tafel gelegd die mogelijk negatieve gevolgen hebben voor de deelnemende gemeenten.

1. Geen begrotingsneutraliteit en lasten die doorgeschoven worden

We stellen vast dat de maatregel waarschijnlijk tot gevolg zal hebben dat de Franse Gemeenschap de lasten afwentelt op de gemeenten, aangezien:

  • De maatregel niet helemaal wordt gesubsidieerd: de subsidie dekt alleen het loon van de vervangsters en vergoedt niet alle door de gemeenten voorgeschoten kosten;
  • De gemeenten hebben ook geen enkele garantie dat ze de gevraagde subsidie zullen krijgen;
  • Omdat elke inrichtende macht een gelijke behandeling wil kunnen verzekeren, zullen de gemeenten waarschijnlijk gedwongen zijn om deze maatregel uit te breiden tot al het personeel, wat voor de meeste van hen financieel niet haalbaar is.

Wij stellen dan ook het gebrek aan begrotingsneutraliteit aan de kaak, wat gevolgen heeft voor de financiële situatie van de gemeenten, vooral gezien de huidige financiële context waarin de lokale besturen zich bevinden. Dat betreuren wij.

Laten we niet vergeten dat budgettaire neutraliteit een basisbeginsel is dat door de verschillende bestuursniveaus moet worden nageleefd en dat moet worden geïnterpreteerd in het licht van het Europees Handvest inzake lokale autonomie van de Raad van Europa, in het bijzonder de artikelen 4 en 9.

2. De financiering veiligstellen

Het is belangrijk dat bij de berekening van het aantal verlofdagen waarover kinderverzorgsters aan het einde van hun loopbaan beschikken, rekening wordt gehouden met de vergrijzing van de bevolking. Dit kan gevolgen hebben voor het aantal personeelsleden dat in aanmerking komt. Bovendien zullen de bedragen die de gemeenten elk jaar ontvangen waarschijnlijk sterk variëren, omdat ze berekend zijn op basis van het aantal geïnteresseerde gemeenten. Deze situatie zorgt voor veel onzekerheid en dus voor een potentiële foutenmarge in de gemeentebegrotingen. Bovendien is er door het huidige tekort aan kinderverzorgsters weinig ruimte voor extra aanwervingen.

3. Inachtneming van de grondwettelijk verankerde gemeentelijke autonomie

De vakbonden hebben op vergaderingen, gesteund door het kabinet, aangegeven de subsidies die de gemeenten ontvangen dankzij (vroegere en toekomstige) non-profit afspraken te willen bijhouden. Wij steunen dit voorstel niet om twee redenen:

  • De financiering via de overeenkomst in de non-profit sector is een aanvulling op de subsidie die het ONE toekent om de salarissen van de kinderverzorgsters te betalen. Gezien de moeilijke financiële situatie van de gemeenten is deze financiële steun belangrijk. Bovendien mogen we niet vergeten dat de lokale besturen nog met andere zaken rekening moeten houden dan de privésector. Denk maar aan de gelijke behandeling van personeel van hetzelfde niveau in een gemeente of, in dezelfde geest en meer specifiek in Brussel, de noodzaak om geen extra voordelen toe te kennen aan personeel in Franstalige kinderdagverblijven ten nadele van personeel in Nederlandstalige kinderdagverblijven.
  • Deze controle zou bovendien beperkt blijven tot de lokale besturen en zich niet uitstrekken tot andere begunstigden van de overeenkomst. De controles op de toekenning van deze eerdere subsidies zijn niet alleen volledig ongerechtvaardigd, maar zullen waarschijnlijk ook de relaties tussen de verschillende actoren van het sociaal overleg verslechteren.

4. Kloof en concurrentie tussen de openbare sector en de privésector

Met deze subsidie kunnen de lokale besturen hun werknemers meer vakantiedagen geven, terwijl werknemers in de private sector momenteel minder verlofdagen hebben. Wij vinden dat deze maatregel de kloof tussen de sectoren verder vergroot en in strijd is met het sectoraal akkoord, dat juist de maatregelen tussen de sectoren wil gelijktrekken. Het zou ook tot concurrentie leiden tussen openbare en privévoorzieningen voor kinderopvang, wat nu al het geval is gezien het huidige personeelstekort in de sector.

5. Rekening houden met de realiteit op het terrein en het huidig tekort

Op de laatste vergadering van de werkgroep over het jonge kind werd ons gezegd dat een pool van kinderverzorgsters, wat in sommige gemeenten al bestaat, een aantal nadelen heeft. Zo is het moeilijk om personeel aan te werven en zijn er organisatorische beperkingen voor de beroepskrachten in de pool.

6. Er moet een omzendbrief komen

Gezien de financiële gevolgen van dergelijke maatregelen voor de lokale besturen en de gevolgen voor hun personeelsbeheer, vragen wij dat er samen met de bevoegde ministers voor de lokale besturen van de twee gewesten een rondzendbrief wordt verstuurd. Het is belangrijk dat de lokale besturen duidelijk worden geïnformeerd over de gevolgen van de maatregel, met name op financieel vlak, en dat ze met kennis van zaken een aanvraag tot financiering kunnen indienen.

7. De vertegenwoordiging van de lokale besturen bij de besprekingen

Bovendien vinden wij dat er, voordat er met de privésector over een sectoraal akkoord wordt onderhandeld, overleg moet zijn met de verenigingen van steden en gemeenten, die de werkgevers van de openbare sector en de lokale overheden vertegenwoordigen, om te voorkomen dat er druk wordt uitgeoefend om onderhandelingen aan te gaan binnen de regionale comités en dat deze onderhandelingen worden gestuurd, dat er concurrentievervalsing plaatsvindt ten nadele van de werkgevers uit de openbare sector en dat er ongunstige maatregelen worden genomen voor werkgevers uit de privésector die rechtstreeks afhankelijk zijn van en gevolgen hebben voor de overheid (gemeentelijke en meergemeentelijke vzw's, autonome gemeentebedrijven, enz…).