Het lichaam van een overleden persoon mag voor de aangifte van overlijden vervoerd worden naar een plaats buiten de gemeente waar de persoon overleden is, op voorwaarde dat aan een aantal voorwaarden is voldaan. De nieuwe omzendbrief geeft op een aantal vlakken verduidelijking.

Volgens artikel 16 van de ordonnantie begraafplaatsen en lijkbezorging kan een overledene worden overgebracht naar een plaats (over het algemeen het uitvaartcentrum) buiten de gemeente van de plaats van overlijden, zodra de arts die het overlijden heeft vastgesteld een attest heeft afgegeven waarin staat dat het om een natuurlijk overlijden gaat en dat er geen gevaar is voor de volksgezondheid.

De bedoeling van het vervoer van de overledene in dit geval is dus om de nabestaanden de mogelijkheid te geven de overledene op te halen of zelfs op te baren op een bepaalde plaats, doorgaans het uitvaartcentrum. De overledene moet op een waardige en fatsoenlijke manier worden vervoerd. Dat gebeurt met een rouwauto of een speciaal uitgerust voertuig.

Samenvattend:

1. De rol van de burgemeester

De burgemeester van de gemeente waar de persoon is overleden, mag specifiek vervoer dat hij of zij schadelijk acht voor de volksgezondheid of weinig respectvol vindt voor de nagedachtenis van de overledene, verbieden of reguleren.

2. De rol van de gemeente waar de persoon overleden is

De gemeente zorgt voor de formaliteiten die de ordonnantie voorschrijft: de ambtenaar van de burgerlijke stand moet toestemming geven voor de begrafenis en de crematie.

Bijzondere situatie: bij een overlijden gevolgd door een crematie is het mogelijk dat het stoffelijk overschot zich niet meer binnen de gemeente van de plaats van overlijden bevindt. In dat geval geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand een machtiging af op basis van een tweede vaststelling, opgesteld door een beëdigd arts aangewezen door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het stoffelijk overschot van de overledene zich bevindt. In dat geval moet de gemeente van de plaats van overlijden zich wenden tot de gemeente van de plaats waar het stoffelijk overschot van de overledene zich bevindt.

De erelonen en alle aanverwante kosten worden gedragen door de gemeente van de plaats van overlijden. Dit moet dus worden voorzien in de begroting. De boekhoudkundige codes zijn:

  • 435-01 Bijdragen in de werkingskosten gedragen door andere overheidsinstellingen
  • 485-01 Bijdragen van andere overheidsinstellingen voor de werkingsuitgaven.

3. Transport naar plaatsen buiten het Brussels Gewest:

Momenteel is het niet mogelijk om alle rechtsonzekerheid op te lossen die kan ontstaan bij de voorlopige overbrenging van een stoffelijk overschot naar een plaats buiten de grenzen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In dergelijke gevallen kan alleen een samenwerkingsakkoord tussen de verschillende gefedereerde entiteiten een einde maken aan het probleem.

Zie ook

Praktische opmerkingen over de toepassing van de ordonnantie van 29 november 2018 op de website van Brussel Plaatselijke Besturen