Het advies van Brulocalis werd gevraagd in het kader van het voorontwerp van gezamenlijke ordonnantie inzake lokaal bestuur, op voorstel van minister van Plaatselijke Besturen Bernard Clerfayt en minister van Welzijn Alain Maron.

Brulocalis juicht toe dat de ministers in kwestie het werk op het vlak van transparantie en modernisering van het lokale politieke leven willen voortzetten, maar heeft niettemin een aantal opmerkingen en kanttekeningen. Zo wordt de lokale autonomie niet nageleefd en is er nood aan meer informatie.

Samengevat:

1. Over personeel voor burgemeester en schepenen

In ons bureau werd vooral gesproken over de ondersteuning (in de ruime zin van het woord) die bepaalde colleges al dan niet krijgen. Vooral omdat de verschillen zo groot zijn. We mogen natuurlijk niet vergeten dat de lokale besturen al over een zeker autonomie beschikken om hun personeelsstatuut op te stellen. Daarbij ook het personeel dat toegewezen wordt aan de verkozenen. De besturen moeten daarbij evenwel de gewestelijke bepalingen naleven.

Het artikel geeft aan dat de gemeenteraad kan beslissen of burgemeester en schepenen over een secretariaat mag beschikken. In de memorie van toelichting wordt gesproken over het ter beschikking stellen van een kabinet. Deze twee termen, “secretariaat” en “kabinet”, zijn geen synoniemen en leiden tot verwarring. Indien de burgemeester en schepenen van de regering effectief een “kabinet” mogen hebben, dan vragen wij de wetgever om enkel deze term te gebruiken omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid.

Tot slot hebben we eraan herinnerd dat het administratief en financieel statuut van het gemeentelijk personeel weliswaar onder de bevoegdheid van de gemeenteraad valt, maar dat deze laatste daarbij de geldende bepalingen voor het gemeentepersoneel moet naleven. Dit statuut moet ook worden opgesteld in samenspraak met het personeel, en in het bijzonder met de vakbonden. In de onderzochte tekst wordt geen melding gemaakt van deze regels die van toepassing zijn op de lokale besturen.

2. Over de schorsing of afzetting van de burgemeester of schepen wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid

Brulocalis is blij dat de wetgever de regels wil verduidelijken en de rechten van de beklaagde wil waarborgen. Het lijkt echter dat de regels en proceduretermijnen nog bij decreet moeten worden vastgelegd. Bijgevolg blijven veel praktische vragen nog onbeantwoord, zoals: wie kan een voorstel tot schorsing of afzetting aanvragen? Wat is de juridische aard van de sanctie? Hoe kan worden beoordeeld of er sprake is van kennelijk wangedrag of grove nalatigheid?

Brulocalis stelt zich ook de vraag waarom de wetgever ervoor heeft gekozen om deze taak toe te vertrouwen aan de regering, en niet aan een onafhankelijk, niet-politiek orgaan van gerechtelijke aard?

3. Over de deontologische en ethische regels

De nieuwe verplichtingen met betrekking tot de deontologische en ethische regels zouden worden opgenomen in een artikel 84quater van de NGW. Zonder verdere verduidelijking in het voorontwerp lijkt het erop dat dit artikel zou worden opgenomen in onderafdeling 3 “het interpellatierecht [van de gemeenteraadsleden]”. Volgens ons zou het gepaster zijn om deze nieuwe verplichtingen op te nemen in een specifieke onderafdeling, en expliciet aan te geven dat, zodra deze regels zijn goedgekeurd door de gemeenteraad, ze van toepassing zijn op gemeenteraadsleden.

Tot slot wordt in de geanalyseerde tekst vermeld dat de gemeenteraad een commissie kan oprichten “om toe te zien op de regels” of deze taak aan een bestaande commissie kan toevertrouwen. We vragen ons af wat bedoeld wordt met de uitdrukking “om toe te zien op de regels”? Betekent het “toezien op de naleving van deze regels”? Zo ja, wat is dan precies de rol van de commissie? Welke middelen krijgt de commissie om dat te kunnen doen? Zal zij verzoekschriften kunnen ontvangen? Zal zij onderzoeken kunnen uitvoeren? Zo ja, op wiens initiatief en met welk doel (aanbeveling, advies, enz.)? Over welke manoeuvreerruimte beschikt de commissie?

4. Bedenking

Tot slot roept Brulocalis de gewestelijke wetgever op om zich te buigen over de vergoedingen en voordelen van gemeentelijk mandatarissen (of ten minste van de burgemeester en schepenen). In de praktijk kan men zich vragen stellen bij de mogelijkheid tot het leasen van een fiets, het hebben van een mobiliteitsbudget, het vergoed krijgen van opleidingen, enz. Daarnaast willen we wijzen op de zware werklast, het professionalisme en de verantwoordelijkheid van een lokaal uitvoerend mandaat. Het zou aangewezen zijn om hierover na te denken met de andere betrokken bestuursniveaus, om het lokale mandaat aantrekkelijker te maken en zo de lokale verkozenen de mogelijkheid te geven om zich ten volle in te zetten voor hun mandaat.

Update (26.01.2024)

Het kabinet van de minister liet Brulocalis mondeling weten dat er naar de eisen was geluisterd en dat er in het ontwerp-ordonnantie de nodige wijzigingen waren aangebracht. Het ontwerp-ordonnantie werd op 16 januari goedgekeurd door de commissie Binnenlandse Zaken. Onze vereniging blijft het dossier op de voet volgen. We houden u op de hoogte.