De wet van 22 februari 1965 machtigt gemeenten om parkeerretributies te innen.

De wet van 20 juli 2005 machtigt lokale overheden om te kiezen voor belastingen of retributies inzake parkeren.

De wet van 22 december 2008 (geannuleerd door het Arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 mei 2010) bevatte de volgende bepalingen:
  • de mogelijkheid om belastingen of retributies op te leggen
  • de “interne” exploitatie van het parkeren of via een concessie of autonome regie
  • de gemeente en de externe exploitant kunnen de identiteit opvragen van de houder van de plaat
  • de retributie wordt betaald door de houder van de nummerplaat van het voertuig
Op het vlak van bevoegdheidsverdeling valt de algemene bestuurlijke politie onder de bevoegdheid van de federale Staat. Het gewest is bevoegd voor de organieke wetgeving van de gemeenten en inzake wegen. De aanvullende reglementen die de gemeenteraad aanneemt, passen de reglementering aan de lokale eigenheden aan. Deze aanvullende reglementen bevatten geen regels van algemene politie. De bepalingen van de wet van 2008 hebben betrekking op de aanvullende reglementen en vallen bijgevolg niet onder de bevoegdheid van de federale wetgever, maar van het gewest.

De wet wordt toegepast in de versie van vóór 2008 en de gemeenten blijven, tot de goedkeuring van het gewestelijk parkeerbeleidplan, bevoegd om belastingen of retributies te heffen inzake parkeren.

De gemeente die een deel van de weg aanbiedt voor parkeerdoeleinden, exploiteert een openbare dienst. Ze heeft de vrijheid om deze te exploiteren op de wijze die haar het meest gepast lijkt. Dit omvat de bevoegdheid om een beheersovereenkomst af te sluiten met een privéonderneming. Op die manier delegeert de lokale overheid haar eigen bevoegdheid niet, maar oefent ze die op de meest gepaste manier uit. De concessiehouders hebben geen rechtstreekse toegang tot de gegevens van de DIV, maar versturen hun vaststellingen naar de gemeenten, die op hun beurt de identiteit van de kentekenhouder opvragen.

Documents